ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5983
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en premieplicht in sociale verzekeringswetten
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2004, staat de vraag centraal of de betrokken personen in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante stonden, waardoor appellante verplicht was om premies in het kader van de sociale werknemersverzekeringswetten af te dragen. Appellante, vertegenwoordigd door mr. I.K. Kolev, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de bezwaren van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond waren verklaard. Deze besluiten betroffen de verplichting tot het betalen van premies over betalingen aan twee personen, K. Mojsym en T. Kazusek.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de betrokkenen, die via een Pools bedrijf aan appellante waren voorgesteld, in feite als werknemers moeten worden beschouwd. De Raad stelt vast dat er aan de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan: er was een gezagsverhouding, de betrokkenen verrichtten werkzaamheden die essentieel waren voor de bedrijfsvoering van appellante, en zij gebruikten de machines en ruimtes van appellante. De Raad concludeert dat appellante ten onrechte geen premies heeft afgedragen over de aan de betrokkenen gedane betalingen.
De uitspraak van de rechtbank Arnhem wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om de kosten te compenseren op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt het belang van het correct naleven van de premieplicht in sociale verzekeringswetten en de criteria die bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking.