ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Engelhart
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering aan appellant, die in februari 1999 een aanvraag voor een WAO-uitkering indiende. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 29 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant had verzocht om een voorschot op de uitkering, maar maakte geen bezwaar tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de onverschuldigd betaalde uitkering van ƒ 22.077,95 terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op grond van artikel 57 van de WAO verplicht was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. De rechtbank vond geen dringende redenen aanwezig.
In hoger beroep heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat in een eerdere brief niet expliciet vermeld was dat het voorschot ook van de appellant zelf kon worden teruggevorderd, niet voldoende was om de terugvordering onterecht te achten. De Raad heeft ook vastgesteld dat de appellant in 1999 meerdere keren was onderzocht door een verzekeringsarts en dat er geen onverklaarbare vertraging was in de besluitvorming van het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan de appellant. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met K.J.S. Spaas als voorzitter en J.W. Engelhart als griffier.