ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, een Turkse man die in Nederland heeft gewoond en gewerkt, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 3 april 2002 geoordeeld dat de appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat hij op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 3 oktober 1987, niet verzekerd was. De appellant had in 1995 een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat hij op de relevante datum niet in Nederland woonde en dus niet verzekerd was onder de WAO.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen medische gegevens waren die de stelling van de appellant ondersteunden dat hij op een eerdere datum arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat de appellant op 3 oktober 1987 geen ingezetene van Nederland was en dat zijn verblijfsstatus geen invloed had op zijn verzekeringsstatus onder de AAW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld en dat er geen termen aanwezig waren om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van de appellant.
De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de verzekeringsstatus van personen die in het buitenland wonen en de voorwaarden waaronder zij aanspraak kunnen maken op uitkeringen op basis van de WAO. De uitspraak onderstreept het belang van de woonplaats en de verzekeringsstatus op het moment van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.