ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1168 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot verzoek om belastingteruggave bij bijzondere bijstand voor woonkosten

In deze zaak gaat het om de verplichting van appellant om bij de belastingdienst een verzoek om voorlopige teruggaaf in te dienen, nadat hem bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag is verleend. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.J. Meijer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep tegen een besluit van gedaagde, het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, ongegrond heeft verklaard. Gedaagde had appellant een woonkostentoeslag in de vorm van een lening toegekend, met de voorwaarde dat hij een verzoek om belastingteruggave indient. De rechtbank oordeelde dat deze verplichting rechtmatig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelt vast dat de verplichting om een verzoek om belastingteruggave in te dienen, voortvloeit uit artikel 106 van de Algemene bijstandswet (Abw). Deze verplichting is bedoeld om de (bijzondere) bijstand te verminderen of te beëindigen. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen, omdat de opgelegde verplichting rechtmatig is en in lijn met de wetgeving.

De Raad heeft ook het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel beoordeeld. Appellant stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat belastingteruggaven in het verleden buiten beschouwing waren gelaten bij de toekenning van de woonkostentoeslag. De Raad oordeelt echter dat appellant niet kan vertrouwen op een ongewijzigde gedragslijn, aangezien de bijzondere bijstand jaarlijks wordt toegekend op basis van de geldende regelgeving en de feitelijke situatie. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

02/1168 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. K.J. Meijer, advocaat te St. Annaparochie, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Leeuwarden op 11 januari 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00/129 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad nadere stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Meijer, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. R.S. de Vries, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
II. MOTIVERING
De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft over de perioden van 19 september 1997 tot 1 september 1998 en van
1 september 1998 tot 1 september 1999 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ontvangen ten behoeve van de hem in eigendom toebehorende woning.
Bij besluit van 2 september 1999 heeft gedaagde over de periode van 1 september 1999 tot 1 september 2000 aan appellant een woonkostentoeslag in de vorm van een lening toegekend. Hieraan heeft gedaagde de verplichting verbonden dat appellant bij de belastingdienst een verzoek om een voorlopige teruggaaf in verband met zijn woonlasten indient. Voorts heeft gedaagde appellant meegedeeld dat met toepassing van artikel 82 van de Algemene bijstandswet (Abw) verrekening van de leenbijstand plaatsvindt zodra appellant de belastingteruggaaf over 1999 heeft ontvangen.
Het tegen het besluit van 2 september 1999 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 22 december 1999 in zoverre gegrond verklaard dat bij wijze van overbrugging over de periode van 1 september 1999 tot 1 januari 2000 geen rekening wordt gehouden met het fiscale voordeel in verband met de belastingaftrek van de door appellant betaalde of te betalen rente in verband met de financiering van zijn woning. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 22 december 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad stelt voorop dat de verplichting om aan de fiscus teruggave van belasting te verzoeken in het geval dat bijzondere bijstand voor woonkosten wordt verleend haar grond vindt in artikel 106 van de Abw. De desbetreffende verplichting strekt immers tot vermindering of beëindiging van de (bijzondere) bijstand. Voorzover het hoger beroep zich tegen het opleggen van die verplichting richt, kan het dan ook niet slagen.
De Raad overweegt voorts het volgende.
Artikel 42 van de Abw bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Onder inkomen wordt ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Abw onder meer verstaan teruggave van loonbelasting en premies volksverzekeringen, betrekking hebbend op een periode waarover een beroep op bijstand kan worden gedaan.
Voorgaande bepalingen hebben ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad tot gevolg dat, indien vaststaat dat een belastingteruggave verband houdt met gemaakte kosten van hypotheekrente en voorts betrekking heeft op een periode waarover een beroep op (bijzondere) bijstand is gedaan en waarin die bijstand ook daadwerkelijk is ontvangen, die belastingteruggave aangemerkt dient te worden als middel in de hiervoor bedoelde zin. Dit leidt ertoe dat een bestuursorgaan ingevolge de in hoofdstuk VI, paragraaf 2, van de Abw vervatte terugvorderingsbepalingen gehouden is om tot terugvordering van in die periode gemaakte kosten van bijstand over te gaan.
Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel wat betreft het buiten aanmerking laten van belastingteruggaven, kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. Daartoe overweegt de Raad allereerst dat de bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag blijkens de gedingstukken steeds per jaar wordt toegekend met inachtneming van de geldende regelgeving en de feitelijke situatie. Aan de omstandigheid dat in voorgaande jaren de belastingteruggave bij de toekenning van de woonkostentoeslag wel buiten beschouwing is gelaten, kan appellant niet het vertrouwen ontlenen dat die gedragslijn ook in de toekomst ongewijzigd zou worden voortgezet.
De Raad is voorts niet gebleken van een niet voor tweeërlei uitleg vatbare, ongeclausuleerde door een daartoe bevoegde ambtenaar in het verleden gedane toezegging dat de belastingteruggaven in de toekomst steeds buiten beschouwing gelaten zouden worden. De door appellant overgelegde brief van 30 augustus 2001 van Friesland Bank acht de Raad in dat verband ontoereikend.
In hetgeen overigens door en namens appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2004.
(get.) B.J. van der Net
(get.) M.C.M. Hamer
MvK05074