ECLI:NL:CRVB:2004:AQ3797
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van chronisch benigne pijnsyndroom (fibromyalgie)
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die lijdt aan een chronisch benigne pijnsyndroom, ook wel bekend als fibromyalgie. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerder besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat op 22 januari 2001 zijn bezwaren tegen de afwijzing van de uitkering ongegrond verklaarde. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder, op 15 juli 2002, het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
De Raad oordeelt dat, hoewel appellant beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, hij met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De vergelijking van de mediane loonwaarde van deze functies met het maatmaninkomen van appellant leidde tot de conclusie dat er geen verlies aan verdiencapaciteit was. Bovendien werd appellant niet als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA aangemerkt, omdat hij niet voldeed aan de vereiste voorwaarden.
Tijdens de zitting op 1 juni 2004 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. de Graaff. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en de informatie van de behandelend reumatoloog van appellant, dr. D. van Zeben, niet overtuigend genoeg bevonden om de belastbaarheid van appellant in twijfel te trekken. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.