ECLI:NL:CRVB:2004:AQ3719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schutttel
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering om terug te komen van het besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op een eerder besluit van 19 juli 1995, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55% per 1 november 1993. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het besluit te herzien, maar het Uwv weigerde dit, omdat de door appellant aangevoerde gegevens niet als nieuwe feiten werden beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 mei 2004 behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. Florijn. De Raad overwoog dat appellant zijn belang bij het bezwaar had verloren, omdat hij zich had neergelegd bij het oordeel van gedaagde over zijn arbeidsongeschiktheid per 1 november 1993. Hierdoor was er geen geschil meer tussen partijen over de mate van arbeidsongeschiktheid op die datum.
De Raad oordeelde dat gedaagde appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn bezwaar, gezien het vervallen van het belang. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep werd gegrond verklaard. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien en verklaarde het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 322,00. De Raad bepaalde dat het Uwv het betaalde recht in beroep en hoger beroep aan appellant diende te vergoeden.