ECLI:NL:CRVB:2004:AQ1028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van het dagloon voor de Ziektewet en de toepassing van de Algemene dagloonregelen
In deze zaak gaat het om de vaststelling van het dagloon waarnaar de aan appellant toegekende uitkering krachtens de Ziektewet is berekend. Appellant, die in dienst was bij een bedrijf in Krimpen aan den IJssel, heeft bezwaar aangetekend tegen de vaststelling van zijn dagloon op f 240,10, dat per 1 september 2000 is vastgesteld. Hij was eerder werkloos en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, waarbij zijn dagloon f 268,21 bedroeg. Appellant stelt dat hij benadeeld wordt omdat hij werk heeft aanvaard met een lager loon en dat zijn dagloon ten onrechte is vastgesteld zonder rekening te houden met zijn eerdere uitkering.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. Appellant voerde aan dat de Algemene dagloonregelen Ziektewet niet correct zijn toegepast en dat hij recht heeft op een hoger dagloon op basis van artikel 46 van de Ziektewet. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), stelde echter dat appellant zijn aanspraak op ziekengeld ontleende aan artikel 29 van de Ziektewet, en niet aan artikel 46, omdat hij arbeidsongeschikt werd tijdens zijn dienstverband.
De Raad heeft de argumenten van gedaagde gevolgd en geconcludeerd dat de vaststelling van het dagloon correct was. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak werd gedaan op 19 mei 2004 door mr. G. van der Wiel, in aanwezigheid van griffier R.E. Lysen.