ECLI:NL:CRVB:2004:AQ0940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3402 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak, die voorlag bij de Centrale Raad van Beroep, betreft het een hoger beroep van een bedrijf tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellante, vertegenwoordigd door mr. E.J. Bonnist, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 mei 2002, waarin de rechtbank oordeelde dat de gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2000 onverkort op 4,17% gehandhaafd bleef.

De rechtbank had vastgesteld dat er in juni 1997 een werknemer, K., in dienst was bij appellante, en dat deze in 1998 een WAO-uitkering had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat deze uitkering terecht was betrokken bij de bepaling van de gedifferentieerde premie. In hoger beroep voerde appellante aan dat de WAO-uitkering ten onrechte was toegekend aan K. en dat hierover een beroepszaak liep bij de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 mei 2004, maar beide partijen zijn niet verschenen.

De Raad heeft in zijn motivering geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet vergoed worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2004, waarbij R.C. Schoemaker als rechter en R.E. Lysen als griffier optraden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de beslissing van de rechtbank verbindend werd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3402 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. E.J. Bonnist, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij op bij aanvullend beroepschrift van 2 augustus 2002 aangegeven gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder dagtekening 14 mei 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, nummer 00/5008 WAO waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is bij schrijven van 25 september 2002 van verweer gediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2004. Partijen, zijn daar, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 25 mei 2000 heeft gedaagde de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor het premiejaar 2000 onverkort gehandhaafd op 4,17%.
De rechtbank heeft, onder vaststelling dat bij appellante in juni 1997 K. in dienst was en dat aan K. in 1998 een WAO-uitkering is toegekend, geoordeeld dat de aan K. in 1998 uitbetaalde WAO-uitkering terecht bij de bepaling van de gedifferentieerde premie 2000 is betrokken.
In hoger beroep heeft appellante, evenals overigens in eerste aanleg, doen aanvoeren dat de WAO-uitkering ten onrechte aan K. is toegekend en dat hierover een beroepszaak loopt bij de rechtbank.
Het beroep van appellante in die zaak is bij uitspraak van de rechtbank van 22 januari 2003 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellante geen hoger beroep ingesteld.
Dit brengt mee dat die uitspraak rechtens verbindend is geworden, en voorts dat de grief zijdens appellante tegen het bestreden besluit ingebracht, niet kan slagen.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004.
(get) R.C. Schoemaker
(get) R.E. Lysen