ECLI:NL:CRVB:2004:AP8703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3943 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • Ch.J.G. Olde Kalter
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering na herbeoordeling en vaststelling van verlies aan verdiencapaciteit

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1986 met psychische klachten uitgevallen was. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante in te trekken, bevestigd. De Raad stelt vast dat de herbeoordeling van de uitkering op voldoende gronden berust. De verzekeringsarts J.T.M. Schneijdenberg had in 1999 vastgesteld dat appellante geschikt was voor niet zwaar lichamelijk werk, met enige psychische stressbeperkingen. De Raad oordeelt dat de door de verzekeringsarts Cuypers gemaakte beoordeling van de belastbaarheid van appellante niet in strijd is met de eerder vastgestelde beperkingen. Appellante had geen medische gegevens overgelegd die haar belastbaarheid in een ander licht zouden stellen. De Raad concludeert dat er voldoende functies zijn geselecteerd die passen bij de beperkingen van appellante, waardoor het verlies aan verdiencapaciteit op 0% uitkomt. De Raad bevestigt het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

02/3943 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. E.J. Dennekamp, werkzaam bij Dennekamp letselschade te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 21 juni 2002, onder nummer 01/1205 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd is namens appellante een nader stuk ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 12 mei 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, toentertijd werkzaam als caissière/verkoopster voor 32 uur per week, is op 15 februari 1986 uitgevallen met psychische klachten. In verband met die klachten zijn haar per 12 mei 1987 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkeringen zijn per 6 februari 1995 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In het kader van de vijfdejaars herbeoordeling is appellante op 26 augustus 1999 onderzocht door verzekeringsarts
J.T.M. Schneijdenberg. Deze stelde vast dat appellante als gevolg van een haar in september 1997 overkomen auto-ongeval, waarbij zij een whiplash had doorgemaakt, klachten had van hoofdpijn, nek en schoudergordel. Hij achtte haar geschikt voor lichamelijk niet zwaar werk voor 32 uur per week, met name neksparend, met op psychisch gebied enige stressbeperkingen, en legde deze beperkingen vast in een Formulier Functie Informatie Systeem AG/AD (FIS-formulier). Nadat uit zorgvuldigheidsoverwegingen informatie was opgevraagd bij appellantes huisarts, heeft arbeidsdeskundige A. de Grunt voor appellante nieuwe arbeidsmogelijkheden geselecteerd en op basis van de functies informant/kaartverkoper, assemblage medewerker en receptioniste/telefoniste de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 15%.
Vervolgens is appellantes uitkering ingevolgde de WAO bij besluit van 10 februari 2000 met ingang van 3 februari 2000 ingetrokken. Bij besluit van 22 mei 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde de bezwaren van appellante tegen het besluit van 3 februari 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het namens appellante tegen het bestreden besluit ingediende beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat verzekeringsarts J. Cuypers, die appellante niet heeft gezien, op onvoldoende gronden en op basis van onvoldoende onderzoek is teruggekomen van het door verzekeringsarts Schneijdenberg, voornoemd, opgestelde formulier “Verwoording belastbaarheid belanghebbende”. Voorts acht appellante de functie kaartverkoper/informant in verband met de daarin voorkomende conflicthantering, de functie assemblage- medewerkster vanwege de daarin voorkomende piekbelasting en de onder de fb code van bibliotheekmedewerker voorkomende functie administratief medewerker, met name vanwege het vervoer van boeken met een trolleywagen over een gladde vloer, ongeschikt.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat verzekeringsarts Cuypers, voornoemd, het belastbaarheidspatroon niet heeft aangepast. Bij de beoordeling van de markeringen op de verwoordingen functiebelasting van de geselecteerde functies zou Cuypers goede notie hebben genomen van de nuances die Schneijdenberg bij diverse onderdelen van de scores op het door hem ingevulde FIS-formulier heeft aangegeven.
De Raad stelt vast dat de door verzekeringsarts Schneijdenberg voor appellante vastgestelde beperkingen door appellante niet worden bestreden. Op het FIS-formulier van 26 augustus 1999 heeft Schneijdenberg bij de punten lopen, kortcyclisch buigen en torderen, gebruik van de nek, reiken, tillen, dragen, vibratiebelasting, werken onder tijdsdruk, conflicthantering en lawaai met een korte toelichting een nadere precisering gegeven van de beperkingen van appellante. Naar blijkt uit de rapportage algemeen van 29 november 1999, opgesteld in het kader van de beoordeling van de in de verwoordingen functiebelasting van de geselecteerde functies aangegeven markeringen in het licht van de voor appellante geldende beperkingen, heeft verzekeringsarts Cuypers, met inachtneming van de nadere precisering van Schneijdenberg, de geselecteerde functies, met uitzondering van de functie telefoniste, functienummer 9071-0034-002, voor appellante geschikt geacht. Vervolgens heeft verzekeringsarts A.C.J. de Boer in het kader van de behandeling van appellantes bezwaren de toelichting op de markeringen mede in het licht van de van appellantes huisarts ontvangen informatie herbeoordeeld, de door Cuypers gemaakte kanttekeningen onderschreven en de geduide functies voor appellante geschikt bevonden.
De Raad is van oordeel dat met de wijze van beoordelen van de markeringen geen afbreuk is gedaan aan de in het FIS-formulier voor appellante aangegeven beperkingen. De Raad acht voorts de aanvaardbaarheid van de overschrijdingen in het licht van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid voldoende toegelicht. Appellante heeft ook geen medische gegevens in het geding gebracht die een ander licht werpen op haar belastbaarheid ten tijde in geding. Gelet daarop zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, met uitzondering van vorenvermelde functie van telefoniste, in overeen- stemming met de onder de punten 1 tot en met 28 van het FIS-formulier aangegeven lichamelijke en psychische beperkingen van appellante.
Nu er voldoende functies aan de schatting ten grondslag liggen welke functies elk en tezamen voldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, komt het verlies aan verdiencapaciteit van appellante uit op 0%, zodat de schatting op voldoende grondslag berust.
Derhalve kan het bestreden besluit in stand blijven en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.