ECLI:NL:CRVB:2004:AP8258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/73 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van tijdelijk ontheffing van arbeidsverplichtingen en beoordeling van arbeidsgeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van een tijdelijk ontheffing van arbeidsverplichtingen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom aan de orde is. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.R. Klaver, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 12 november 2001, waarin zijn beroep tegen de intrekking van de ontheffing ongegrond werd verklaard. De intrekking vond plaats op basis van adviezen van de GGD-arts E.P. Paling, die appellant volledig arbeidsgeschikt achtte, ondanks zijn psychische klachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 mei 2004, maar appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Gedaagde was vertegenwoordigd door mr. R.M. Mol. De Raad heeft de relevante feiten en eerdere beslissingen in de zaak in overweging genomen, waaronder de adviezen van de GGD-arts en de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeert dat gedaagde zijn besluitvorming op de adviezen van de GGD-arts heeft mogen baseren en dat er geen aanleiding is voor een andersluidend oordeel, ook niet op basis van de door appellant overgelegde medische gegevens.

De Raad benadrukt dat de beoordeling in deze procedure uitsluitend betrekking heeft op de situatie van appellant ten tijde van het besluit van 21 februari 2000. Indien appellant meent dat zijn arbeidsongeschiktheid in een latere periode is toegenomen, kan hij een nieuwe aanvraag indienen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/73 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, op de bij een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 november 2001, reg.nr. 00/1936 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 mei 2004, waar appellant en zijn gemachtigde - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Mol, werkzaam bij de gemeente Bergen op Zoom.
II. MOTIVERING
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 9 augustus 1999 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 5 juli 1999 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden toegekend. Daarbij is aan appellant tijdelijk ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen, bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Awb.
Bij besluit van 21 februari 2000 heeft gedaagde de ontheffing ingetrokken. Gedaagde heeft zich daarbij gebaseerd op adviezen van de GGD-arts E.P. Paling van 7 december 1999 en 23 december 1999. De GGD-arts heeft appellant, rekening houdend met de medische toestand van diens echtgenote en met de klachten van appellant aan het houdings- en bewegingsapparaat, volledig arbeidsgeschikt geacht.
Bij besluit van 3 oktober 2000 heeft gedaagde het tegen het besluit van 21 februari 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, nadat de GGD-arts in een nader advies van 17 augustus 2000 zijn eerdere standpunt omtrent de arbeidsgeschiktheid van appellant heeft gehandhaafd, zij het onder de toevoeging dat gezien diens psychische klachten de toeleiding naar de arbeidsmarkt rustig moet worden opgebouwd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 3 oktober 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is, evenals in eerste aanleg, betoogd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Ter ondersteuning van die stelling is verwezen naar reeds in eerste aanleg overgelegde medische gegevens, alsmede naar een door GGZ Westelijk Noord-Brabant uitgebracht advies van 3 januari 2003. Voorts heeft appellant de Raad verzocht een - medisch - deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
De Raad is van oordeel dat gedaagde zijn besluitvorming op de adviezen van de GGD-arts van 7 december 1999, 23 december 1999 en 17 augustus 2000 heeft mogen baseren. Niet is gebleken dat deze adviezen wat de wijze van totstandkoming of de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zouden zijn. De bevindingen en de conclusies van deze eerdere adviezen worden bovendien bevestigd door een tijdens de procedure in eerste aanleg nader uitgebracht GGD-advies van 9 maart 2001.
De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
De namens appellant in hoger beroep overgelegde medische gegevens - die overigens (mede) aanleiding zijn geweest voor en meegewogen zijn bij de adviezen van 17 augustus 2000 en 9 maart 2001- geven de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
De Raad wijst er ten slotte nog op dat in dit geding uitsluitend ter beoordeling staat de situatie van appellant ten tijde van het nemen van het besluit van 21 februari 2000. Indien appellant van mening is dat sprake is van toename van zijn arbeidsongeschiktheid in een latere periode, kan hij bij gedaagde een aanvraag om - hernieuwde - ontheffing indienen.
Voor het benoemen van een deskundige bestaat gelet op het voorgaande geen grond.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) P.E. Broekman.