ECLI:NL:CRVB:2004:AP8054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1723 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 augustus 2003, waarin het hoger beroep van de opposante niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante, vertegenwoordigd door mr. drs. J.G.C. van Schaik, had het hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2003. De Raad had geoordeeld dat het verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. De opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij zij stelde dat zij niet in verzuim was.

Tijdens de zitting op 18 mei 2004 heeft mr. drs. Van Schaik verklaard dat de aangetekend verzonden brief van 8 mei 2003, waarin het griffierecht werd opgeëist, op 9 mei 2003 aan hem was uitgereikt. Hij kon echter geen andere verklaring geven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht dan dat hij de brief mogelijk kwijt was geraakt. De Raad heeft geoordeeld dat er geen reden was om te concluderen dat het verzuim de opposante niet kon worden tegengeworpen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier mr. P.E. Broekman, en werd openbaar uitgesproken op 29 juni 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1723 ZFW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante,
en
de onderlinge waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te Amersfoort, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 13 augustus 2003 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft de Raad het namens opposante door mr. drs. J.G.C. van Schaik, juridisch adviseur en procesjurist te Velp, ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2003, reg.nr. 01/3619 ZFW, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft mr. drs. Van Schaik bij brief van 2 oktober 2003, aangevuld bij brief van 24 november 2003, namens opposante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 18 mei 2004, waar opposante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. Van Schaik, en waar geopposeerde - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 13 augustus 2003 berust hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de termijn van vier weken gesteld bij de - aangetekend verzonden - brief van 8 mei 2003 is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante niet in verzuim is geweest.
In het kader van de verzetprocedure is komen vast te staan dat de aangetekend verzonden brief van 8 mei 2003 op 9 mei 2003 aan mr. drs. Van Schaik is uitgereikt. Ter zitting heeft hij dit ook uitdrukkelijk bevestigd.
Mr. drs. Van Schaik heeft voor het niet binnen de gestelde termijn betalen van het griffierecht geen andere verklaring kunnen geven dan dat hij de brief van 8 mei 2003 moet zijn kwijtgeraakt. Daarin is, uiteraard, geen grond gelegen om te oordelen dat het verzuim opposante niet zou kunnen worden tegengeworpen.
Het verzet dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) P.E. Broekman.