ECLI:NL:CRVB:2004:AP7998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/785 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen herindeling in sectoren binnen de sociale zekerheid

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiser heeft ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door D.L.H. van der Heijden, heeft op 24 september 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van 3 september 2003, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing van 14 april 2003. Deze beslissing hield in dat eiser per 1 maart 2003 was heringedeeld van sector 41 (Groothandel I) naar sector 12 (Metaal- en technische bedrijfstakken). Eiser heeft erkend dat zijn bezwaar te laat is ingediend, maar beroept zich op een overmachtsituatie, omdat de administrateur pas per 1 mei 2003 in dienst was en daardoor niet eerder op de hoogte was van de sectorwijziging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van eiser niet overtuigend geacht. De Raad oordeelt dat het bezwaarschrift ruimschoots te laat is ingediend en dat de door eiser aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet voldoende zijn om deze als verschoonbaar te beschouwen. De Raad stelt vast dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van het bezwaar en dat de gevolgen van de termijnoverschrijding voor zijn rekening komen. De Raad concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betrekking heeft op proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2004, waarbij de Raad de beslissing van de lagere instantie bevestigt en het beroep van eiser afwijst.

Uitspraak

ENKELVOUDIGE KAMER
04/785 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], h.o.d.n. [naam eenmanszaak], gevestigd te [vestigingsplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 3 september 2003 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van 14 april 2003, waarbij eiser er van in kennis is gesteld dat hij met ingang van 1 maart 2003 is heringedeeld van sector 41. Groothandel I, bij sector 12. Metaal- en technische bedrijfstakken.
Tegen dat besluit heeft eiser op bij beroepschrift van 24 september 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden beroep ingesteld bij de Raad.
Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 6 januari 2004 ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2004, waar eiser in persoon is verschenen met D.L.H. van der Heijden, administrateur van eiser, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen oor R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden, die door partijen niet worden betwist.
Bij brief van 14 april 2003 heeft verweerder eiser meegedeeld dat eiser, die ingedeeld was bij de sector 041, Groothandel I, per 1 maart 2003 is ingedeeld bij sector 012, Metaal- en Technische bedrijfstakken. In deze brief was een bezwaarschriftclausule opgenomen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 10 juli 2003. Bij brief van 25 juli 2003 heeft verweerder eiser verzocht aan te geven waarom het bezwaarschrift niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken na dagtekening van de bestreden beslissing is ingediend. Bij brief van 28 juli 2003 heeft eiser weliswaar onderkend dat te laat bezwaar is ingesteld, maar hij beroept zich in deze op een overmachtsituatie bestaande uit de omstandigheid dat van der Heijden, voornoemd, eerst per 1 mei 2003 in dienst is getreden bij [naam eenmanszaak] en de taken van administrateur vervult binnen de organisatie, waardoor deze pas in een later stadium het schrijven van verweerder waarin de sectorwijziging stond aangekondigd onder ogen heeft gekregen. Daarnaast voert hij aan dat [naam eenmanszaak] een nieuw bedrijf is dat bekend moet raken met alle facetten van het runnen van een bedrijfshuishouding. Verweerder heeft bij op bezwaar genomen besluit van 3 september 2003 besloten eiser niet-ontvankelijk te verklaren aangezien eiser zonder gegronde redenen niet binnen de gestelde termijn bezwaar heeft aangetekend. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiser aangegeven redenen voor de te late indiening van het bezwaar niet voldoende zijn om te kunnen spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad overweegt als volgt.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of verweerder eiser bij besluit van 3 september 2003 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat eiser bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9, en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest.
De Raad stelt vast dat het bezwaarschrift ruimschoots te laat is ingediend. Met verweerder is de Raad van oordeel dat de door eiser aangevoerde argumenten voor het te laat indienen van het bezwaarschrift in de bezwaarprocedure niet steekhoudend zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Deze argumenten liggen in de risicosfeer van eiser en eventuele gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico van eiser te komen. Daarbij tekent de Raad ook nog aan dat op het moment dat Van der Heijden, voornoemd, in dienst trad, er nog voldoende tijd was om binnen de geldende termijn bezwaar aan te tekenen.
Dit betekent dat het beroep van eiser niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.