ECLI:NL:CRVB:2004:AP7976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2329 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • R.E. Lysen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor onbetaald gelaten premies en verzoek om terug te komen van eerder besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarbij het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond is verklaard. Het besluit waartegen het beroep zich richt, betreft de hoofdelijkheid van appellant voor onbetaald gelaten premies door een B.V. Dit besluit is genomen op 18 november 1999 en is sindsdien rechtens verbindend geworden, omdat er geen rechtsmiddelen tegen zijn aangewend.

Appellant heeft verzocht om terug te komen van dit eerdere besluit, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De Raad stelt vast dat de curator in het faillissement van de B.V. heeft afgezien van een procedure wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur van appellant, maar dit vormt geen nieuw feit dat de aansprakelijkstelling kan ondermijnen. De Raad bevestigt dat gedaagde bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen zonder nader onderzoek, aangezien de eerdere beslissing al bekend was op het moment van de aansprakelijkstelling.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtsopvatting van appellant niet langer wordt onderschreven. De Raad benadrukt dat de evident onjuistheid van het oorspronkelijke besluit, ongeacht of het een ambtshalve of een verzoek betreft, op zichzelf geen beslissende rol speelt in deze procedure. De uitspraak wordt gedaan door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van griffier R.E. Lysen, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2329 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld bij de Raad tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, kenmerk 00/9554 ALGEM, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit van gedaagde van 8 augustus 2000 ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2004, waar voor appellant is verschenen mr. Roelink, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. N.M.D. van Beek, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 18 november 1999 heeft gedaagde appellant op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor door [naam B.V.] onbetaald gelaten premies. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangevoerd, zodat dit rechtens verbindend is geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellant van 11 januari 2000 strekt ertoe dat gedaagde van dit eerdere besluit terugkomt.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
Ter ondersteuning van zijn verzoek heeft appellant aangevoerd dat, nu de curator in het faillissement van [naam B.V.] heeft afgezien van een procedure wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur van appellant, ook gedaagde de aansprakelijkstelling had moeten heroverwegen. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin, aangezien de beslissing van de curator, zo dit al enige invloed zou hebben op de beslissing van gedaagde, reeds bekend was voor het besluit tot aansprakelijkstelling van 18 november 1999.
Gedaagde was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 18 november 1999. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
De Raad voegt hieraan toe dat, zoals hij ook in zijn uitspraak van 4 december 2003 (LJN AN9805, JB 2004,32; USZ 2004,52) heeft geoordeeld, de in de aangevallen uitspraak en van de zijde van appellante verdedigde rechtsopvatting dat ook moet worden bezien of feiten en omstandigheden zijn aangedragen die de evidente onjuistheid van het oorspronkelijke besluit aantonen niet langer wordt onderschreven. De Raad is thans van oordeel dat (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit - om het even of dit een ambtshalve genomen besluit betrof, zoals in evengenoemde uitspraak, of een besluit op verzoek, zoals in het onderhavige geding, op zichzelf geen beslissende rol speelt.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.