ECLI:NL:CRVB:2004:AP4464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Geen verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift
In deze zaak heeft appellante, wonende in Australië, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het bestuur van de Stichting Maror-gelden Overheid ongegrond verklaard. Appellante had op 4 maart 2001 een aanvraag ingediend voor een uitkering, welke aanvraag op 11 april 2001 was afgewezen. Het bezwaar dat appellante indiende, werd door gedaagde op 22 mei 2001 ongegrond verklaard. Appellante stelde dat vertraging in het postverkeer tussen Nederland en Australië en haar onbekendheid met de formele procedure de reden waren voor de termijnoverschrijding bij het indienen van haar beroepschrift.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2004 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het beroepschrift niet ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. De Raad merkte op dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, ongeacht of de indiener in het buitenland verblijft. De termijn begon op 23 mei 2001 en eindigde op 2 juli 2001, terwijl het beroepschrift pas op 19 juli 2001 was gedateerd.
De Raad stelde vast dat gedaagde in strijd met de wet had nagelaten om bij de bekendmaking van haar besluit aan te geven binnen welke termijn beroep kon worden ingesteld. Desondanks oordeelde de Raad dat onbekendheid met de wettelijke voorschriften de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakte. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het inleidend beroep alsnog niet ontvankelijk en bepaalde dat het door appellante betaalde griffierecht van € 87,00 door de Stichting Maror-gelden Overheid moet worden vergoed.