ECLI:NL:CRVB:2004:AP1741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De weigering is gebaseerd op de conclusie dat appellante na afloop van de wachttijd per 8 februari 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 april 2004 behandeld, waarbij partijen niet verschenen. De Raad heeft de vraag beoordeeld of de weigering van de WAO-uitkering in rechte stand kan houden. De Raad concludeert dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest. Er werd vastgesteld dat appellante, ondanks haar psychische klachten, niet in staat was om haar beperkingen adequaat te verwoorden tijdens het onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter de klachten in de bezwaarfase in overweging genomen en geconcludeerd dat deze klachten niet onderbouwd waren op de datum in geding.
De Raad oordeelt verder dat de toekenning van een WAO-uitkering met ingang van 21 februari 2001, gebaseerd op toegenomen klachten, niet betekent dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per februari 2000 onjuist was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad wijst het hoger beroep van appellante af en bevestigt de eerdere uitspraak.