ECLI:NL:CRVB:2004:AP1046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.Th. Wolleswinkel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Toekenning van uitkering op grond van de AAW en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) aan een gedaagde die zich ziek had gemeld als schoonmaakster. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de gedaagde recht had op een uitkering, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij op en na 1 november 1992 niet arbeidsongeschikt was. De Raad van bestuur had eerder geweigerd om de uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater Rübsaam gevolgd moeten worden. Deze psychiater had vastgesteld dat de gedaagde lijdt aan een matige chronische depressieve stoornis, waardoor zij niet in staat was om reguliere arbeid te verrichten. De Raad wijst erop dat het rapport van de psychiater Van 't Hof uit 1993 niet voldoende onderbouwd is en dat de gedaagde in de relevante periode wel degelijk arbeidsongeschikt was.
De Raad oordeelt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 657,-. De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijke medische deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met medische rapporten.