ECLI:NL:CRVB:2004:AP0933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1400 NABW-VV + 04/1248 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taalbeheersing en termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften van verzoeker tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. De besluiten betroffen de terugvordering van bijstandsuitkeringen en de intrekking van het recht op bijzondere bijstand. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaarschriften werden niet-ontvankelijk verklaard omdat zij te laat waren ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van de bezwaarschriften was aangevangen op de data van de besluiten en dat verzoeker deze termijn had overschreden. Verzoeker voerde aan dat zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal een reden was voor de termijnoverschrijding, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van verzoekers om tijdig juridische bijstand in te schakelen.

Uitspraak

04/1400 NABW-VV
04/1248 NABW
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van die wet in samenhang met
artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, gedaagde.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft bij gemachtigde, J.S.H. Benders, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 2 februari 2004, reg.nrs. 04/41 NABW VV en 04/40 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 11 maart 2004 is verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 april 2004, waar verzoeker in persoon is ver-schenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Benders, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W. Savelbergh, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzie-ningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het bepaalde in artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de Awb houdt met betrekking tot het hoger beroep voorts in dat de voorzieningenrechter van de Raad, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofd-zaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat na de behandeling van het verzoek ter zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en acht termen aanwezig om in de hoofdzaak onmiddellijk uitspraak te doen.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 25 juli 2003 heeft gedaagde de bijstandsuitkering van verzoeker met in-gang van 15 oktober 2002 ingetrokken en tevens het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van een bril alsnog herzien (lees: ingetrokken).
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft gedaagde de over de periode 15 oktober 2002 tot
1 mei 2004 betaalde kosten van algemene en bijzondere bijstand tot een bedrag van
€ 5.800,03 van verzoeker teruggevorderd.
Bij besluit van 9 december 2003 zijn de namens verzoeker tegen de besluiten van
25 juli 2003 en 26 augustus 2003 gemaakte bezwaren wegens overschrijding van de
voor het indienen van een bezwaarschrift gestelde termijn niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het namens verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit van 9 december 2003 ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het hoger beroep overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter stelt eerst vast dat op grond van het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de besluiten van 25 juli 2003 en 26 augustus 2003 is aangevangen op respectievelijk
26 juli 2003 en 27 augustus 2003 en eindigde op 5 september 2003 respectievelijk
7 oktober 2004. Blijkens de gedingstukken is het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 25 juli 2003 gedateerd op 4 november 2003
en door gedaagde ontvangen op 6 november 2003. Het tegen het besluit van
26 augustus 2003 ingediende bezwaarschrift is gedateerd op 12 november 2003 en
door gedaagde ontvangen op 17 november 2003.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat verzoeker de voor het indienen van een bezwaar-schrift gestelde termijn niet in acht heeft genomen. De voorzieningenrechter dient zich vervolgens uit te laten over de vraag of gedaagde terecht geen aanleiding heeft gevonden om de niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achter-wege te laten op de grond dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank bevestigend.
Hij overweegt hiertoe dat de gemachtigde van verzoeker, na een verzoek daartoe van gedaagde bij brief van 19 november 2003, geen redenen heeft gegeven waarom de bezwaarschriften niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, zodat gedaagde de bezwaren tegen de besluiten van 25 juli 2003 en 26 augustus 2003 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat hetgeen
in beroep en hoger beroep ter verontschuldiging voor de termijnoverschrijding is aange-voerd - namelijk het ontbreken bij verzoeker van voldoende kennis van de nederlandse taal - de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel heeft kunnen brengen. Deze slechte taalbeheersing heeft verzoeker blijkbaar niet belet op enig moment de hulp in te roepen van een gemachtigde en de voorzieningenrechter vermag niet in te zien dat dit niet op een eerder tijdstip had kunnen geschieden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat in die omstandigheden geen grond.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gewezen door mr.drs. N.J. van Vulpen- Grootjans, in tegenwoordigheid van
mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2004.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) P.E. Broekman.
JvS
305