ECLI:NL:CRVB:2004:AP0500
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift door appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is op 1 januari 2002 in werking getreden, waardoor het Uwv in dit geding de plaats inneemt van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante heeft op 19 februari 2002 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2001. Gedaagde, het Uwv, heeft op 8 april 2002 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 7 april 2004 was appellante vertegenwoordigd door drs. J. van Leeuwaarden, terwijl gedaagde niet aanwezig was.
De centrale vraag in deze procedure is of het Uwv appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen correctienota's over de jaren 1993 tot en met 1997. De Raad oordeelt dat appellante de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift, zoals vastgelegd in de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet in acht heeft genomen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de brief van 3 februari 1999 niet als pro forma bezwaarschrift kan worden aangemerkt, omdat daarin niet werd geprotesteerd tegen de juistheid van de correctienota's.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat er geen verschoonbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op het verkeerde been is gezet door een brief van gedaagde, maar deze stelling wordt door de Raad ongeloofwaardig geacht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.