ECLI:NL:CRVB:2004:AP0499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1394 WAOCON
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de WAO

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin zijn bezwaar tegen de terugvordering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 april 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. N.L.A. Thomas van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

De achtergrond van de zaak is dat appellant in januari 1998 een uitkering over de maand januari 1998 heeft ontvangen, maar deze uitkering is hem in februari 1998 nogmaals uitbetaald. Dit leidde tot een dubbele betaling. Gedaagde heeft op 19 juli 2000 besloten om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Het bestreden besluit van 20 december 2000 verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat artikel 57 van de WAO het bestuursorgaan verplicht tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De rechtbank vond geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad benadrukte dat de fout van gedaagde, die leidde tot de dubbele betaling, op zichzelf geen dringende reden voor het niet terugvorderen kan zijn.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en geeft aan dat de terugvordering rechtmatig is, zonder dat er sprake is van dringende redenen om hiervan af te wijken. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellant.

Uitspraak

02/1394 WAOCON
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 januari 2002, nummer AWB 01/156 WAO V06, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 april 2004, waar appellant niet is verschenen, terwijl namens gedaagde als gemachtigde is opgetreden mr. N.L.A. Thomas, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Tussen partijen is niet in geschil dat aan appellant in februari 1998 de uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) over de maand januari 1998, die hij in januari 1998 reeds als voorschot had ontvangen, nog eens is uitbetaald. Hierdoor heeft appellant over de maand januari 1998 twee keer uitkering ontvangen.
Bij besluit van 19 juli 2000 heeft gedaagde de onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de WAO van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 20 december 2000, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat artikel 57 van de WAO, zoals dat luidt vanaf 1 augustus 1996, het bestuursorgaan verplicht tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd aan uitkering ingevolge die wet is betaald.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er geen dringende redenen, als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO zijn om van terugvordering af te zien.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
De Raad is van oordeel dat appellants stelling dat het hem niet duidelijk heeft kunnen zijn dat hij door fouten van gedaagde een dubbele betaling ontving -nog daargelaten of deze stelling juist is- geen dringende redenen als bedoeld in artikel 57 van de WAO oplevert.
Onder meer in zijn uitspraak van 6 september 2002, 00/5423 WAO, gepubliceerd in USZ 2002/305, heeft de Raad geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis dringende redenen als bedoeld in artikel 57 van de WAO slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft.
De omstandigheid dat van de zijde van gedaagde een fout is gemaakt kan op zichzelf geen dringende reden opleveren. De fout van gedaagde is de oorzaak van de terugvordering en behoort niet tot de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.