ECLI:NL:CRVB:2004:AP0479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkeringen AAW en WAO op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant, die in Marokko woont. Appellant heeft in 1994 een aanvraag ingediend voor een invaliditeitsuitkering, na eerder in Nederland te hebben gewerkt en geopereerd te zijn aan een oogziekte. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 1999 de aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de medische beoordeling van appellant door de verzekeringsarts van gedaagde correct was. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van appellant onjuist waren vastgesteld. De Raad heeft de medische rapportages van de psychiater en neuroloog in Nederland als voldoende betrouwbaar beschouwd. Op basis van deze rapportages concludeerde de Raad dat appellant in staat was om de voorgehouden functies te vervullen, wat resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van ongeveer 1%.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat niet was aangetoond dat appellant in april 1992 verzekerd was onder de WAO en dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet voldeed aan de vereisten voor toekenning van uitkeringen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen en dat de weigering van de uitkeringen terecht was.