ECLI:NL:CRVB:2004:AO9426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4508 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WSW-indicatie en arbeidsmogelijkheden van appellant

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WSW-indicatie van appellant, die bezwaar maakt tegen het besluit van de Gemeenschappelijke Regeling VIXIA B.V. Appellant is van mening dat hij ten onrechte is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie 'ernstig' en dat hij niet in aanmerking komt voor een scholingstraject. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 juli 2003. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant handhaaft zijn bezwaren in hoger beroep.

De Raad overweegt dat gedaagde, op basis van het advies van de indicatiecommissie, heeft besloten dat appellant maximaal halve dagen mag werken. Dit besluit is gebaseerd op de inschatting dat appellant minder dan 50% van een normale arbeidsprestatie kan leveren. De Raad stelt echter vast dat gedaagde niet voldoende heeft gemotiveerd waarom appellant niet in staat zou zijn om hele dagen te werken. De Raad verwijst naar rapportages die aangeven dat appellant in staat is om gedurende hele dagen te functioneren op een 'licht' niveau.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit van gedaagde in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de motivering voor de beperking van de werktijd niet draagkrachtig is. De Raad vernietigt het besluit van gedaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan appellant vergoed.

Uitspraak

03/4508 WSW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[[naam vader], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Gemeenschappelijke Regeling VIXIA B.V., gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 juli 2003, nr. AWB 02/577 WSW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 april 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn vader,
[naam vader], en waar gedaagde - zoals tevoren bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
1.1. Appellant heeft op 6 juni 2001 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op 24 september 2001 een intakegesprek plaatsgevonden, op 3 oktober 2001 een onderzoek naar appellants mogelijkheden op de arbeidsmarkt, op 9 oktober 2001 een gesprek met de indicatiearts, op 18 oktober 2001 een aanvullend onderzoek naar appellants handvaardigheid en op
29 november 2001 een gesprek met een psycholoog. Alle bevindingen zijn vastgelegd in een zogenaamd intakeprofiel. Op 13 december 2001 heeft een indicatiecommissie aan gedaagde advies uitgebracht.
1.2. Bij besluit van 18 december 2001 heeft gedaagde - overeenkomstig het advies van de indicatiecommissie - beslist dat appellant behoort tot de doelgroep van de Wsw, dat bij het verrichten van werkzaamheden rekening zal moeten worden gehouden met een aantal maatregelen en voorzieningen, waaronder een aanpassing van de werktijd tot maximaal halve dagen, dat appellant is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie 'ernstig' en dat hij niet in aanmerking komt voor een scholingstraject. Gedaagde heeft dat besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 15 maart 2002.
1.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond verklaard.
1.4. In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen het bestreden besluit gehandhaafd voorzover daarbij is beslist dat appellant maximaal halve dagen mag werken, dat hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie 'ernstig' en dat hij niet in aanmerking komt voor een scholingstraject. Appellant acht zich hierdoor beperkt in zijn arbeidsmogelijkheden.
2. De Raad overweegt het volgende.
2.1. Ingevolge artikel 11 van de Wsw dient gedaagde aan de hand van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde nadere regels (onder meer) bij beschikking vast te stellen of een persoon behoort tot de doelgroep, in welke arbeidshandicapcategorie hij moet worden ingedeeld, welke aanpassingen van omstandigheden nodig zijn bij het verrichten van arbeid en of de betrokkene in aanmerking komt voor een scholingstraject. Op grond van artikel 12 van de Wsw dient gedaagde omtrent de indicatiestelling advies in te winnen van een onafhankelijke commissie. Het advies en de werkwijze van de indicatiecommissie zijn geregeld in het Besluit indicatie sociale werkvoorziening (Bisw) en de daarop gebaseerde Regeling indicatie sociale werkvoorziening.
2.2. De Raad is van oordeel dat gedaagde op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor een scholingstraject. Volgens de wettelijke beslistabel bij het Bisw gaat het bij de indicatiestelling voor scholing expliciet en uitsluitend om scholing in het kader van het leerlingwezen (de beroepsbegeleidende leerweg) en om scholing voor uitsluitend in de Wsw voorkomende functies. Andere vormen van scholing, zoals dagopleidingen, korte interne bedrijfs- opleidingen en avond- en weekendcursussen zijn geen doel van de indicatiestelling. Dit betekent dat appellant in het kader van de indicatiestelling niet is aangewezen op genoemde scholingsvormen. Ter voorlichting aan appellant merkt de Raad op dat die conclusie onverlet laat dat na indiensttreding kan worden beoordeeld of, en zo ja, voor welke vormen van scholing appellant in aanmerking kan komen.
2.3. De Raad leidt uit de gedingstukken af dat het standpunt van gedaagde dat appellant maximaal halve dagen mag werken, met name is gebaseerd op een rapportage van het centrum voor arbeidsperspectief Hoensbroeck van
20 september 2000. In dat rapport is evenwel na uitgebreid onderzoek geconcludeerd dat appellant hele dagen lichamelijk kan functioneren op een 'licht' niveau. Weliswaar is daarbij de kanttekening geplaatst dat deze 'score-technische' interpretatie met enige voorzichtigheid moet worden gehanteerd, gezien de bovenmatige inzet waarmee appellant tijdens het onderzoek heeft gefunctioneerd, maar dat rechtvaardigt niet de conclusie van gedaagde dat werken gedurende hele dagen voor appellant gecontraïndiceerd is.
De Raad wijst in dit verband tevens op het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van de aan het toenmalige Gak Nederland bv verbonden verzekeringsarts R. Leboux van 12 januari 2001 en het daarbij behorende belastbaarheidspatroon, dat door deze arts is opgesteld naar aanleiding van voormelde rapportage van Hoensbroeck. In dat belastbaarheidspatroon zijn geen medische beperkingen vermeld met betrekking tot het aantal uren per dag of per week dat appellant maximaal zou mogen werken.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de beslissing van gedaagde, dat appellant maximaal halve dagen mag werken, niet draagkrachtig is gemotiveerd.
2.4. De Raad komt tot dezelfde conclusie met betrekking tot de beslissing van gedaagde appellant in te delen in de arbeidshandicapcategorie 'ernstig'. Gedaagde is tot deze indeling gekomen omdat appellant in staat wordt geacht minder dan 50% van een normale arbeidsprestatie te leveren onder aangepaste omstandigheden en daarnaast het totaal aan voorzieningen c.q. maatregelen als verstrekkend wordt beschouwd. Nu gedaagde niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom appellant maximaal halve dagen mag werken en dat standpunt medebepalend was voor de indeling in de arbeids- handicapcategorie 'ernstig', berust ook dat oordeel niet op een draagkrachtige motivering.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, komt voor vernietiging in aanmerking. Gedaagde zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
3. Reeds omdat gedaagde nog een nieuwe beslissing moet nemen komt appellants verzoek om vergoeding van schade op grond van artikel 8:73 van de Awb niet voor toewijzing in aanmerking.
4. De Raad is niet gebleken van proceskosten welke met toepassing van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van 15 maart 2002 gegrond;
Vernietigt het besluit van 15 maart 2002;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J. Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) L.N. Nijhuis.