ECLI:NL:CRVB:2004:AO9321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5808 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ziekte-uitkering en gelijke behandeling van personeel in actieve dienst

In deze zaak gaat het om de intrekking van een ziekte-uitkering van appellante D. Sahin-Keser door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellante had sinds 1 augustus 1995 recht op een ontslaguitkering op basis van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO). Na een aanvraag voor een ziekte-uitkering, die op 12 oktober 1999 werd toegekend, werd op 9 december 1999 besloten tot intrekking van deze uitkering. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd, maar werd door de rechtbank Dordrecht op 9 november 2001 vernietigd. De Minister besloot echter opnieuw tot beëindiging van de ziekte-uitkering met ingang van 9 december 1999, wat leidde tot het huidige hoger beroep.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de advisering over de medische situatie van appellante zorgvuldig was en dat de Minister deze advisering aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Appellante stelde in hoger beroep dat de motivering van de adviserend geneeskundige onvoldoende was en dat zij niet gelijk was behandeld als personeel in actieve dienst, dat recht heeft op een second opinion.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De Raad merkte op dat appellante niet om toepassing van de bedenkingenprocedure had gevraagd, wat haar grief betreffende de mogelijkheid om bedenkingen te uiten tegen het medisch advies niet kon ondersteunen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

02/5808 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
D. Sahin-Keser, wonende te Gorinchem, appellante,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 20 september 2002, nr. Awb 01/1184, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nog stukken overgelegd en namens gedaagde is een door de Raad gestelde vraag beantwoord.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 april 2004, waar partijen, zoals door hen was bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitvoerige uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante is sedert 1 augustus 1995 in het genot van een ontslaguitkering krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO). Naar aanleiding van een aanvraag om een ziekte-uitkering als bedoeld in
artikel 39 van het BWOO is bij besluit van 12 oktober 1999 aan appellante een ziekte-uitkering toegekend met ingang van
22 september 1999.
1.2. Na nader onderzoek is bij primair besluit van 9 december 1999 besloten tot intrekking van de toegekende ziekte-uitkering. Na bezwaar is dat besluit gehandhaafd, welke beslissing is vernietigd bij uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 november 2001. Naar aanleiding van die uitspraak is bij de thans in geding zijnde beslissing op bezwaar van 16 november 2001 (hierna: het bestreden besluit) wederom besloten tot beëindiging van de ziekte-uitkering met ingang van 9 december 1999.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de advisering over de medische situatie van appellante op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en concludent is, zodat gedaagde deze advisering aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Van de zijde van appellante is geen medische informatie overgelegd, in welk licht bezien de grief van appellante dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat appellante geen bedenkingen heeft kunnen aanvoeren, niet kan slagen.
3. Namens appellante is in hoger beroep naar voren gebracht dat zij de motivering van de adviserend geneeskundige onvoldoende acht. Voorts stelt zij dat zij niet op gelijke wijze is behandeld als personeel in actieve dienst, omdat deze laatsten recht hebben op een second opinion.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor zijn standpunt dat op 9 december 1999 geen sprake was van ziekte die een belemmering vormde voor de beschikbaarheid van appellante voor de arbeidsmarkt, heeft gedaagde verwezen naar door hem ontvangen adviezen van medisch deskundigen. Die adviezen waren mede gebaseerd op informatie van de huisarts van appellante.
Namens appellante zijn met betrekking tot de datum in geding geen door medici ondersteunde verklaringen overgelegd die een onderbouwing bevatten van het standpunt van appellante dat zij vanwege medische klachten geen arbeid kon verrichten. De nog in hoger beroep overgelegde verklaringen werpen geen ander licht op de zaak.
De Raad kan zich daarom verenigen met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en beslist.
4.2. De Raad kan de rechtbank voorts volgen in de weerlegging van appellantes grief betreffende de mogelijkheid bedenkingen te uiten tegen het medisch advies. Hij merkt daarbij op dat appellante, die eerder te maken heeft gehad met de toepassing van artikel 39 van het BWOO, niet om toepassing van de bedenkingenprocedure heeft gevraagd. De in hoger beroep in dit verband betrokken stelling treft geen doel.
5. Op grond van het hiervoor overwogene komt de Raad dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) L.N. Nijhuis.