ECLI:NL:CRVB:2004:AO9282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5234 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van woonkosten bij de eigen bijdrage op grond van de AWBZ voor ter beschikking gestelde verzekerde met dwangverpleging

In deze zaak gaat het om de vraag of de woonkosten van een ter beschikking gestelde verzekerde met dwangverpleging in mindering kunnen worden gebracht bij het bijdrageplichtig inkomen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis en heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde eigen bijdrage. De Minister van Justitie heeft de eigen bijdrage vastgesteld op verschillende bedragen, waarbij de laatste wijziging in 2000 plaatsvond. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het bezwaar ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten van de huur van de woning en garage van appellant niet in mindering kunnen worden gebracht op het bijdrageplichtig inkomen. De Raad overweegt dat op basis van het Bijdragebesluit zorg, de eigen bijdrage van een verzekerde moet worden vastgesteld op basis van de kosten van de zorg die door de inrichting wordt verleend. De Raad bevestigt dat de voorwaarden voor aftrekbaarheid van woonkosten niet zijn vervuld, omdat appellant op de datum in geding geen proefverlof had en er geen reële kans op ontslag uit de inrichting was.

Daarnaast heeft de Raad de stelling van appellant dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat gedaagde in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van de Minister van Justitie op goede gronden is genomen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

01/5234 AWBZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], verblijvende te [woonplaats], appellant,
en
de Minister van Justitie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant verblijft op grond van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging in het psychiatrisch ziekenhuis Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven. Bij besluit van 9 mei 2000 heeft gedaagde in verband met dit verblijf met ingang van 26 mei 1998 de eigen bijdrage op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vastgesteld op f 64, 84 (€ 29,42). Gedaagde heeft bij dat besluit deze bijdrage met ingang van 1 juli 1998 herzien en vastgesteld op f 1536, 07 (€ 697,04) en met ingang van 1 juli 1999 op f 1612, 47 (€ 731,71). Dit besluit is genomen naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank.
Het hiertegen gerichte bezwaar werd bij het bestreden besluit van 20 juni 2000 ongegrond verklaard. De vaststelling van de eigen bijdrage met ingang van 1 juli 1998 is bij dat besluit gewijzigd in f. 1536,67 (€ 697,31).
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 31 augustus 2001 van de rechtbank 's-Hertogenbosch, nummer AWB 00/5421 AWBZ, waarbij het beroep tegen het zojuist genoemde besluit van 20 juni 2000 ongegrond werd verklaard en waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 maart 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
De vraag die gedaagde en appellant verdeeld houdt, is of bij het bepalen van de eigen bijdrage op grond van de AWBZ rekening moet worden gehouden met de kosten van de huur van zijn woning en zijn garage. Het gaat in dit geding om de vraag of de Raad het oordeel van de rechtbank daarover kan volgen.
Dat is het geval. De Raad zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het op de datum in geding (26 mei 1998) geldende Bijdragebesluit zorg dient een verzekerde zoals appellant bij te dragen aan de kosten van de door een inrichting zoals het genoemde psychiatrische ziekenhuis verleende zorg. Bij het bepalen van deze eigen bijdrage zijn de revalidatiekosten omschreven in artikel 10, eerste lid, van het genoemde besluit - hier zijn dat de kosten in verband met de woonruimte die een verzekerde na beëindiging van zijn verblijf zal betrekken om daarin een zelfstandige huishouding te gaan voeren of voort te zetten - aftrekbaar van het bijdrageplichtig inkomen, indien het uitvoeringsorgaan (in dit geval gedaagde) het waarschijnlijk acht dat het verblijf van de verzekerde (in dit geval appellant) in de inrichting kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is.
Bij de toepassing van deze voorwaarde voor vermindering van het bijdrageplichtig inkomen hanteert gedaagde het uitgangspunt dat er sprake dient te zijn van een reële kans op ontslag uit de inrichting. Dit is volgens gedaagde in een geval als het onderhavige aan de orde, indien er proefverlof is verleend. De wijze waarop gedaagde in dit geval toepassing heeft gegeven aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de Raad rechtens niet onjuist.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellant op de datum in geding geen proefverlof had en dat op dat moment ook niet was te verwachten dat dit verlof op korte termijn zou worden verleend gelet op het vonnis van het gerechtshof te Arnhem van 27 juli 1998, waarbij de terbeschikkingstelling van appellant met dwangverpleging met twee jaren werd verlengd zodat niet voldaan is aan de in artikel 10 van het Bijdragebesluit zorg gestelde voorwaarde. Zulks klemt temeer nu, naar ter zitting desgevraagd is bevestigd, tot op heden de ter beschikkingstelling voortduurt, geen proefverlof is verleend en evenmin door gedaagde machtiging tot het verlenen van dat verlof is gegeven.
Volgens appellant heeft gedaagde het gelijkheidsbeginsel geschonden omdat er meer mensen in het genoemde psychiatrisch ziekenhuis zouden verblijven die in met gedaagde vergelijkbare omstandigheden verkeren en wel woonkosten in mindering kunnen brengen op het bijdrageplichtig inkomen. Zoals ook de rechtbank terecht heeft vastgesteld op basis van de toen aan haar bekende informatie bevatten de stukken van het geding geen aanwijzingen die de stelling van appellant dat gedaagde in strijd met het gelijkheids-beginsel zou hebben gehandeld, onderbouwen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat gedaagde het op goede gronden niet waarschijnlijk heeft geacht dat het verblijf van appellant in het genoemde psychiatrisch ziekenhuis op basis van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is.
Ook overigens is de Raad niet gebleken dat het bestreden besluit tot vaststelling van de eigen bijdrage niet juist zou zijn.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft, als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 mei 2004.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
EK2704