ECLI:NL:CRVB:2004:AO8772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5895 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. Th.G.M. Simons
  • mr. G.M.T. Berkel-Kikkert
  • mr. C.J. Borman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van vervoersvoorzieningen op basis van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de beëindiging van zijn financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening werd behandeld. Appellant ontving eerder een financiële tegemoetkoming voor een bruikleenauto, maar na een verkeersongeluk in augustus 2001, waarbij de auto onherstelbaar beschadigd raakte, heeft hij zelf een auto aangeschaft. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, heeft op basis van een advies van de medisch adviseur besloten de financiële tegemoetkoming per 1 november 2001 te beëindigen en appellant in plaats daarvan een vervoersvoorziening in de vorm van vervoer per deeltaxi aan te bieden.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar gedaagde heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren herhaald, waarbij hij onder andere aanvoert dat hij alleenstaand is en dat de kosten van motorrijtuigenbelasting en autoverzekering nu voor zijn rekening komen. Hij stelt ook dat hij niets heeft aan de deeltaxi en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere personen wel een financiële tegemoetkoming hebben ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat appellant medisch gezien in staat is om gebruik te maken van de deeltaxi en dat deze voorziening adequaat is voor zijn situatie. De Raad heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door appellant genoemde gevallen zich op relevante onderdelen wezenlijk onderscheiden van zijn situatie. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd door de Raad niet gehonoreerd, omdat er geen gronden voor waren. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

02/5895 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. C.E.A.M. van de Mortel, wonende te Tilburg, op de in het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 oktober 2002, reg.nr. 02/454 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 februari 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van de Mortel en gedaagde - daartoe opgeroepen - door G. Goes, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving van gedaagde een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een bruikleenauto. Nadat de bruikleenauto in augustus 2001 als gevolg van een verkeersongeluk onherstelbare schade had opgelopen, heeft appellant zelf een auto gekocht.
Bij primair besluit van 19 december 2001 heeft gedaagde, op grond van een advies van de medisch adviseur van het Regionaal Indicatieorgaan Midden-Brabant van 30 november 2001, de financiële tegemoetkoming met ingang van 1 november 2001 beëindigd en bepaald dat appellant in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening in de vorm van vervoer per deeltaxi (personenauto met plaats voorin).
Bij het bestreden besluit van 14 december 2002 heeft gedaagde het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde zich onder meer op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om de in de Verordening opgenomen hardheidsclausule toe te passen, omdat appellant bij gebruik van de deeltaxi in staat is in voldoende mate zijn contacten binnen en - gedeeltelijk - buiten de regio te onderhouden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is - kort weergegeven - aangevoerd dat appellant alleenstaand is, dat de kosten van de motorrijtuigenbelasting en de autoverzekering nu - anders dan bij de bruikleenauto - voor zijn rekening komen, en dat hij niets heeft aan de deeltaxi. Voorts heeft appellant zijn reeds in eerste aanleg gedane - en door de rechtbank verworpen - beroep op het gelijkheidsbeginsel herhaald en daartoe gesteld dat twee, door hem met name genoemde, personen wel een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming (hebben) ontvangen in plaats van een pas voor de deeltaxi.
De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond om de beslissing van de rechtbank onjuist te achten.
Nu niet is betwist dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht van de deeltaxi gebruik te maken en nu vaststaat dat vijf zusters en een broer van appellant in Tilburg wonen en dat met de deeltaxi een onbeperkt aantal kilometers kan worden gereisd, is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht de deeltaxi heeft aangemerkt als een voor appellant adequate vervoersvoorziening om in zijn naaste woonomgeving in aanvaardbare mate te kunnen deelnemen aan het leven van alledag.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. Uit de door gedaagde ter zitting gegeven toelichting is voor de Raad aannemelijk geworden dat de door appellant bedoelde twee gevallen zich op relevante onderdelen wezenlijk onderscheiden van de situatie van appellant.
Voorzover appellant nog heeft willen betogen dat gedaagde toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat daarvoor geen gronden zijn.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.