ECLI:NL:CRVB:2004:AO8771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5657 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schikking inzake vervoersvoorziening voor gehandicapte gedaagde

In deze zaak gaat het om een geschil tussen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg en een gedaagde, die een verzoek had ingediend voor een bruikleenbus en financiële tegemoetkoming voor een rolstoeltaxi op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG). Het primaire besluit van 8 januari 2002 weigerde de verstrekking van de bruikleenbus, maar kende wel een financiële tegemoetkoming toe voor de kosten van een rolstoeltaxi en een autoaanpassing. Gedaagde maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het College. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Middelburg, die het bestreden besluit vernietigde en het College opdroeg een nieuw besluit te nemen.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 24 maart 2004 werd een schikking bereikt tussen partijen. Appellant stelde een bedrag van € 12.000,-- ter beschikking voor de aanschaf van een aangepaste auto voor gedaagde. Dit bedrag zou worden uitbetaald aan de wettelijk vertegenwoordiger van gedaagde bij de aanschaf van de auto. Gedaagde zou gedurende zeven jaar geen beroep doen op vervoersvoorzieningen op basis van de WVG, tenzij zijn medische situatie fundamenteel wijzigde. Bij beëindiging van het gebruik van de rolstoelbus binnen deze periode, zou de bus in overleg met appellant worden verkocht en de opbrengst verdeeld.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen belang meer bestond bij de beoordeling van het hoger beroep na de schikking. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 14 april 2004 door de Centrale Raad van Beroep, met de voorzitter en twee leden.

Uitspraak

02/5657 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij aan gedaagde gericht primair besluit van 8 januari 2002 heeft appellant, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: WVG), enerzijds geweigerd een bruikleenbus te verstrekken en anderzijds een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een individuele rolstoeltaxi toegekend. Tevens heeft appellant met toepassing van de hardheidsclausule aan gedaagde een financiële tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een autoaanpassing tot een maximumbedrag van € 2.952,29 en (zodra die aanpassing is gerealiseerd) een forfaitaire autokostenvergoeding berekend naar 100% van de geldende norm.
Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij bestreden besluit van 26 maart 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak van 4 oktober 2002, reg.nr Awb 02/205, heeft de rechtbank Middelburg - met een bepaling omtrent het griffierecht - het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Namens gedaagde heeft zijn wettelijk vertegenwoordiger [naam wettelijke vertegenwoordiger] een verweerschrift ingediend. Appellant heeft - desgevraagd - nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 maart 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. W.J.M. Peters, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en C. Poppe en M. Laros, beiden werkzaam bij de gemeente Oostburg, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn wettelijk vertegenwoordiger, [naam wettelijke vertegenwoordiger].
II. MOTIVERING
Op initiatief van de Raad is, onder meer gelet op de gedingstukken en de bijzondere omstandigheden van dit geval, tussen partijen de volgende schikking tot stand gekomen.
Appellant stelt een bedrag ineens ter beschikking van € 12.000,-- ter voorziening in de aanschafkosten van een adequaat aangepaste auto voor het vervoer van gedaagde. Het bedrag wordt bij aanschaf van de auto uitbetaald aan de wettelijk vertegenwoordiger van gedaagde. Met dit bedrag wordt gedaagde in staat geacht gedurende zeven jaar in zijn vervoer te kunnen voorzien. In die periode zal gedaagde geen beroep doen op vervoers-voorzieningen op grond van de Wvg of enige volgende regeling, tenzij de medische situatie van gedaagde zich - onvoorzien - fundamenteel wijzigt. Mocht het gebruik van de met dit bedrag aangeschafte rolstoelbus binnen zeven jaar worden beëindigd dan zal deze in overleg met appellant worden verkocht, waarbij de opbrengst tussen partijen wordt verdeeld naar evenredigheid van ieders aandeel in de kosten van de rolstoelbus.
Gedaagde heeft verklaard geen beroep meer te zullen doen op de aangevallen uitspraak en appellant zal geen beroep meer doen op het primaire besluit. Ten slotte hebben partijen desgevraagd verklaard elkaar finale kwijting te verlenen.
Gelet op het vorenstaande bestaat thans geen belang meer bij een beoordeling van het door appellant ingestelde hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr O.J.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.