ECLI:NL:CRVB:2004:AO8769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4801 WVG + 03/1013 WVG + 03/3346 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • M. Renden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vervoersvoorziening en weigering van verhuiskostenvergoeding en opklapbaar douchezitje

In deze zaak gaat het om de intrekking van een vervoersvoorziening, de weigering van een verhuiskostenvergoeding en de afwijzing van een aanvraag voor een opklapbaar douchezitje. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, heeft hoger beroep ingesteld tegen drie uitspraken van de rechtbank Leeuwarden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaken gevoegd behandeld op 25 februari 2004. De gedaagde partij is het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen.

De eerste zaak betreft de intrekking van de vervoersvoorziening per 1 augustus 2001, omdat gedaagde van mening was dat er geen medische indicatie meer was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat appellante beperkingen ondervond bij het verplaatsen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische situatie verslechterd is, maar de Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere beslissing te herzien.

De tweede zaak betreft de weigering van een verhuiskostenvergoeding. Gedaagde stelde dat appellante geen belemmeringen ondervond in het gebruik van haar woning. De rechtbank heeft ook dit beroep ongegrond verklaard, en de Raad heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten gevonden die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.

De derde zaak betreft de aanvraag voor een opklapbaar douchezitje, die eveneens is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen objectieve medische oorzaken zijn aangetoond voor de klachten van appellante. De Raad heeft de medische rapporten van Argonaut als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4801 WVG
03/1013 WVG
03/3346 WVG
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Op bij aanvullende beroepschriften (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, namens appellante hoger beroep ingesteld tegen een drietal door de rechtbank Leeuwarden op 7 augustus 2002, 30 januari 2003 en 6 juni 2003 tussen partijen gewezen uitspraken, reg.nrs. 01/1086 WVG, 02/750 WVG en 02/1044 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft in alle drie zaken een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 25 februari 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Brouwer, voornoemd, terwijl voor gedaagde is opgetreden A. van der Weg, werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
II. MOTIVERING
De zaak 02/4801 WVG
Bij primair besluit van 4 juli 2001 heeft gedaagde de aan appellante toegekende vervoers-voorziening, inhoudende een financiële tegemoetkoming plus een Wvg-pas, met ingang van 1 augustus 2001 ingetrokken, omdat er volgens gedaagde geen medische indicatie meer is voor een dergelijke vervoersvoorziening. Gedaagde heeft geen aanleiding gevonden om de hardheidsclausule toe te passen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 5 november 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 7 augustus 2002 ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat uit het rapport van Argonaut van 25 juni 2001 niet blijkt dat appellante aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het verplaatsen binnen en buiten de woning terwijl uit de ter zitting overgelegde medische gegevens evenmin blijkt dat appellante dusdanige beperkingen heeft dat zij aanspraak zou kunnen maken op een vervoersvoorziening. De rechtbank acht voorts niet gebleken dat appellante beperkingen wegens ziekte of gebrek heeft die het gebruik dan wel het bereik van het openbaar vervoer onmogelijk maken.
In hoger beroep is onder meer aangevoerd dat appellante rug- cara- en allergieklachten heeft, dat inmiddels ischias is vastgesteld en dat de medische situatie van appellante sedert de per 1 maart 2000 toegekende vervoersvoorziening slechter is geworden.
De zaak 03/1013 WVG
Bij primair besluit van 15 november 2001 heeft gedaagde geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een verhuiskostenvergoeding. Gedaagde is van opvatting dat appellante weliswaar beperkingen heeft, maar dat zij geen belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning. Voorts heeft gedaagde geen aanleiding gevonden om de hardheidsclausule toe te passen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 5 juni 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 30 januari 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat op grond van de beschikbare medische gegevens er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid en de zorgvuldigheid van de rapportage van Argonaut (van 25 oktober 2001). Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is dat appellante de door haar gestelde beperkingen bij het traplopen ondervindt, nu in haar nieuwe woning ook een trap aanwezig is. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om het beroep van appellante op toepassing van de hardheidsclausule te honoreren.
In hoger beroep is onder meer aangevoerd dat de reden van de verhuizing was dat de vorige woning te groot was, dat deze te ver van het centrum was gelegen, alsmede dat de trap van de huidige woning uit twee delen bestaat, zodat appellante halverwege kan uitrusten.
De zaak 03/3346 WVG
Bij primair besluit van 7 maart 2002 heeft gedaagde geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een opklapbaar douchezitje. Ook deze afwijzing is gebaseerd op het standpunt dat de beperkingen van appellante niet van dien aard zijn dat zij belemmerd wordt in het normale gebruik van de woning, en dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 13 augustus 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 6 juni 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om het rapport van Argonaut van 15 februari 2002 in twijfel te trekken en evenmin om het beroep van appellante op toepassing van de hardheidsclausule te honoreren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen objectiveerbare medische oorzaken aangetoond welke de door appellante ervaren klachten verklaren, en is evenmin een oorzaak aangetoond die toename van de klachten van appellante duidelijk maakt.
In hoger beroep is onder meer aangevoerd dat er voldoende aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Subsidiair is de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Beoordeling
Voor een weergave van de feiten en de toepasselijke regelgeving bij en krachtens de Wvg wordt hier verwezen naar de aangevallen uitspraken.
De Raad ziet geen aanleiding om appellante door een (medisch) deskundige te laten onderzoeken. De Raad acht zich op grond van de beschikbare medische stukken voldoende voorgelicht om een antwoord te geven op de deze gedingen beheersende vraag of de bestreden besluiten door de rechtbank terecht en op goede gronden in stand zijn gelaten.
De Raad is tot het oordeel gekomen dat bovenstaande vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Voor dat oordeel heeft de Raad met name voldoende steun gevonden in de medische rapporten van Argonaut van 25 juni 2001, 25 oktober 2001 en 15 februari 2002, alsmede in de naar aanleiding van de bezwaren van appellante gegeven commentaren van de arts van Argonaut van 11 april 2002 en 22 mei 2002. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat de arts van Argonaut informatie heeft ontvangen van de huisarts van appellante, alsmede van de behandelend orthopedisch chirurg en van de longarts, en dat van de zijde van appellante na de bezwaarfase geen nieuwe medische gegevens zijn ingezonden.
Gelet op het vorenstaande moet de Raad het er voor houden dat appellante ten tijde in geding naar objectieve medische maatstaf bezien niet zodanige beperkingen had dat zij was aangewezen op de door haar gevraagde vervoersvoorziening respectievelijk woonvoorzieningen. Wat de laatstgenoemde voorzieningen betreft acht de Raad op grond van voormelde (medische) gegevens (derhalve) ook niet gebleken van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de door appellante gestelde beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door haar bewoonde woning.
De Raad merkt tot slot nog op dat het standpunt van gedaagde, dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen, de aan de Raad toekomende (beperkte) toetsing kan doorstaan.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter, in tegenwoordigheid vanM. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) M. Renden.