ECLI:NL:CRVB:2004:AO8676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3651 CSV + 01/3753 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gebreken in de tenaamstelling van correctienota's door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de correctienota's die zijn opgelegd aan betrokkene, die een camping en horecaonderneming exploiteerde. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had geoordeeld dat de tenaamstelling van de correctienota's over de jaren 1991 en 1992 gebreken vertoonde, wat leidde tot de vernietiging van het besluit op bezwaar en de nota's. Het Uwv was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de gebreken in de tenaamstelling tot vernietiging moesten leiden.

De Raad overweegt dat het voor een werkgever duidelijk moet zijn voor welke bedragen en over welke periode hij aansprakelijk wordt gesteld voor premies en boetes. In het geval van betrokkene was het onduidelijk in welke hoedanigheid hij werd aangesproken, aangezien hij in 1991 zowel vennoot was van de Vof [naam recreatieoord] als eigenaar van een eenmanszaak. De Raad concludeert dat de gebreken in de tenaamstelling van de nota's inderdaad zo ernstig zijn dat dit leidt tot vernietiging van het besluit op bezwaar en de nota's.

Daarnaast behandelt de Raad het hoger beroep van betrokkene, dat zich richtte op de vraag of de Vof gebonden is aan de handelingen van de vennoten. De Raad bevestigt dat de Vof als werkgever kan worden aangemerkt, ongeacht wie binnen de Vof de handelingen verrichtte. De onderlinge afspraken tussen de vennoten zijn niet relevant voor de aansprakelijkheid van de Vof. De Raad komt tot de conclusie dat zowel het hoger beroep van het Uwv als dat van betrokkene niet kan slagen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

01/3651 CSV
01/3753 CSV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], verder te noemen: betrokkene,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verder te noemen: het Uwv.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
De rechtbank Leeuwarden heeft bij uitspraak van 29 mei 2001 beslist ten aanzien van twee beroepen van betrokkene.
Het Uwv is bij brief van 2 juli 2001, aangevuld bij brief van 8 oktober 2001, van deze uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Namens betrokkene is mr. D. Fasseur, advocaat te Zeist, bij brief van 5 juli 2001 eveneens van deze uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 februari 2004, waar voor betrokkene is verschenen mr. Fasseur, voornoemd, en waar het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.B. Smaalders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij twee afzonderlijke brieven van 3 december 1998 heeft het Uwv betrokkene in kennis gesteld van besluiten op bezwaar betreffende correctie- en boetenota's over de jaren 1991 en 1992. Eén brief is gericht aan [betrokkene], Camping [naam camping], en zal hierna worden aangeduid als besluit 1991. De tweede brief is gericht aan [betrokkene] als vennoot van de Vof "Horeca- en handelsonderneming [naam camping] en zal hierna worden aangeduid als besluit 1992.
De Raad gaat, met de rechtbank, uit van de volgende, niet betwiste, feiten.
Betrokkene exploiteerde een camping en een horecaonderneming in [vestigingsplaats]. Per 1 november 1990 is de vennootschap onder firma [naam recreatieoord] opgericht, met betrokkene en diens zoon als firmanten. De onderneming kon voor de bedrijfsvoering in twee delen worden gesplitst, namelijk de exploitatie van de camping en de exploitatie van het restaurant van de camping. Deze vof heeft bestaan tot 1 november 1991.
Begin 1991 is betrokkene een vorm van samenwerking aangegaan met de heer [medewerker 1] en mevrouw [[medewerker 2] (hierna: [medewerker 1] en [medewerker 2]). Er zijn toen afspraken gemaakt met betrekking tot het keukengedeelte van het restaurant.
Per 1 november 1991 is betrokkenes zoon uit de onderneming gestapt.[naam recreatieoord] gewijzigd in een eenmanszaak op naam van betrokkene en handelend onder de naam [naam Camping]. Daarnaast is per 1 november 1991 de vennootschap onder firma [naam firma] opgericht, waarin onder andere het gehele horecagedeelte werd ondergebracht. De firmanten van deze vof waren betrokkene en [medewerker 2]. Deze vof heeft bestaan tot 1 november 1992.
Eind 1996 heeft het Uwv een looncontrole uitgevoerd in verband met vermeende fraude als gevolg van zwart uitbetaalde lonen. Van deze controle is op 13 februari 1997 rapport opgemaakt.
Aan betrokkene (recreatieoord [naam recreatieoord]) is over het jaar 1991 een correctienota gezonden, gedateerd 31 december 1996. Betrokkene dient op grond hiervan alsnog premies ingevolge de sociale verzekeringswetten te betalen tot een bedrag van f 32.929,--. Tevens is aan betrokkene bij boetenota van 31 december 1996 over het jaar 1991 een boete opgelegd van f 32.930,--. Deze nota's zijn gericht aan Dhr. [betrokkene], [naam Recreatieoord].
Aan Vof [naam Camping] is over het jaar 1992 een correctienota opgelegd, gedateerd 23 januari 1997, waarbij een bedrag aan premies van f 129.443,-- in rekening is gebracht. De nota is gericht aan VOF [naam Camping].
De rechtbank heeft het beroep, betrekking hebbend op besluit 1991, gegrond verklaard, daar naar het oordeel van de rechtbank te tenaamstelling van de nota's onjuist was, nu niet betrokkene de [naam recreatieoord]. Tevens zijn de nota's niet gesplitst in bedragen die over de periode van 1 januari 1991 tot 1 januari 1992 in rekening worden gebracht enerzijds aan de vof [naam recreatieoord] en anderzijds aan de éénmanszaak waarin betrokkene vanaf 1 november 1991 werkzaam was. Die splitsing had wel moeten plaatsvinden, omdat het voor een werkgever volstrekt duidelijk moet zijn voor welke bedragen en over welke periode hij voor premie aansprakelijk gesteld wordt en een boete moet betalen.
Het beroep gericht tegen besluit 1992 heeft de rechtbank ongegrond verklaard, hoewel ook aan de tenaamstelling van dat besluit en van de correctienota gebreken kleven, volgens de rechtbank.
Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat aan de tenaamstelling van de nota's over 1991 dusdanige gebreken kleven dat het tot vernietiging van het besluit op bezwaar en van de nota's moet leiden.
Het hoger beroep van betrokkene is ter zitting van de Raad beperkt tot het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank waarin deze heeft geoordeeld dat het niet van belang is wie binnen de Vof precies welke handelingen verrichtte, en dat de Vof gebonden is aan de handelingen.
Ten aanzien van het hoger beroep van het Uwv overweegt de Raad als volgt.
Het moet een werkgever volstrekt duidelijk zijn voor welke bedragen en over welke periode hij voor premie aansprakelijk wordt gesteld en tot welk bedrag hij boete moet betalen. Met betrekking tot het jaar 1991 moet de Raad constateren dat in dat jaar tot 1 november betrokkene vennoot was van de Vof [naam recreatieoord], terwijl hij vanaf genoemde datum enerzijds werkzaam was in zijn eenmanszaak en [naam firma]. Door de nota's en het besluit 1991 te adresseren zoals hierboven is weergegeven was aan betrokkene onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt in welke hoedanigheid hij werd aangesproken en om welke periode en welke premiebedragen het ging. Hierbij laat de Raad meewegen dat uit de stukken blijkt dat het Uwv, ten tijde van het opleggen van de nota's, op de hoogte was van de vorm waarin de onderscheiden onderdelen van de onderneming werden geëxploiteerd en van de periodes waarin de verschillende bedrijfsvormen hadden bestaan.
Hieruit volgt de het hoger beroep van het Uwv niet kan slagen.
Ten aanzien van het hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad als volgt.
Met de rechtbank acht de Raad het [naam firma] welke handelingen verrichtte. Zulke handelingen binden die vof en dat is ten aanzien van betrokkene niet anders. Het feit dat, naar betrokkene heeft gesteld, alleen [medewerker 2] of [medewerker 1] personeel aannam, neemt niet weg dat de vof daardoor gebonden werd. Ook acht de Raad niet relevant dat betrokkene zelf, naar zijn zeggen, zich niet bezighield met de horeca-activiteiten binnen de onderneming. Genoemde Vof had immers, volgens de oprichtingsakte, als doel "het voor gemeenschappelijke rekening en risico exploiteren van een horeca-onderneming en een kampwinkel, alsmede van een caravanhandel, verhuur van toercaravans en een tentenkamp, met al hetgeen daartoe behoort en daarmede in verband staat in de ruimste zin van het woord". De activiteiten, waaronder het aannemen, ontslaan en betalen van personeel, die in casu hebben plaatsgevonden binnen het horecagedeelte van de onderneming binden daarmee de Vof. De onderlinge afspraken tussen de vennoten met betrekking tot de werkverdeling is daarbij niet van belang. Derhalve heeft het Uwv terecht de Vof als werkgever aangemerkt en terecht de genoemde correctienota opgelegd aan de Vof, met betrokkene als vennoot daarvan.
Dit betekent dat ook het hoger beroep van betrokkene niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 409,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. H.C. Cusell als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.