ECLI:NL:CRVB:2004:AO8672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/729 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen van bezwaar in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift door appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, omdat het bezwaarschrift pas op 24 april 2001 door gedaagde is ontvangen, terwijl de bezwaartermijn op 7 februari 2001 is aangevangen. Appellant had het primaire besluit op 5 maart 2001 ontvangen, maar de onvolledige adressering van het bezwaarschrift heeft geleid tot de termijnoverschrijding. De Raad oordeelt dat de overschrijding niet verschoonbaar is, omdat appellant had moeten begrijpen dat de onvolledige adressering het risico met zich meebracht dat het bezwaarschrift niet tijdig zou aankomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep ongegrond heeft verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige adressering bij het indienen van bezwaarschriften in het bestuursrecht.

Uitspraak

03/729 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Italië), appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, op bij beroepschrift -annex bijlagen- aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2003, nr. AWB 01/4283 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 maart 2003 heeft appellants gemachtigde hierop gereageerd en de gronden van het beroep nader aangevuld, waarop vervolgens door gedaagde is gerespondeerd.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
Bij schrijven van 12 januari 2004 heeft gedaagde nog een reactie aan de Raad doen toekomen en bij schrijven van 15 januari 2004 -annex bijlage- is namens appellant nog een reactie aan de Raad toegestuurd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 februari 2004, waar appellant -met voorafgaand bericht- niet is verschenen, terwijl voor gedaagde is verschenen mr. J. Visch, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 6 februari 2001 heeft SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekering N.V. Kantoor regionale uitvoering Zaandam, namens gedaagde, de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 14 augustus 2000 ingetrokken. Bij besluit van 27 februari 2001 heeft gedaagde van appellant een bedrag van f 7.536,66 aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd.
Appellant heeft tegen het besluit van 6 februari 2001 bezwaar ingesteld, welk bezwaar bij gedaagde op 24 april 2001 is binnen gekomen.
Gevraagd naar de reden voor de termijnoverschrijding heeft appellant verklaard dat de brief van 6 februari 2001 door hem op 5 maart 2001 is ontvangen. Ten bewijze hiervan is een fotokopie van de enveloppe bijgesloten. Appellant concludeert dat het bezwaar tijdig is ingesteld.
Bij besluit van 14 november 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Opgemerkt wordt dat de bezwaartermijn op
7 februari 2001 is aangevangen, zodat het op 24 april 2001 ingekomen bezwaarschrift niet-tijdig is ingediend. De termijnoverschrijding wordt niet-verschoonbaar geacht.
In beroep is namens appellant betoogd dat gedaagde niet heeft aangetoond wanneer het primaire besluit is verzonden. Het is op 5 maart aangekomen, zodat begin maart ook de beroepstermijn is gaan lopen.
De rechtbank constateert dat het primaire besluit geen verzenddatum vermeldt. Evenmin is door gedaagde een bewijs van verzending overgelegd. Nu echter vaststaat dat appellant het primaire besluit op 5 maart 2001 heeft ontvangen, staat tevens vast, nu het bezwaarschrift eerst op 24 april 2001 door gedaagde is ontvangen, dat de bezwaartermijn is overschreden. Omdat de rechtbank de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar acht, wordt het beroep ongegrond verklaard.
In de procedure in hoger beroep is naar voren gekomen dat, na navraag door de echtgenote van appellant, het besluit van 6 februari 2001 opnieuw aan appellant is verzonden, nu aangetekend en met bericht van ontvangst. Niet is komen vast te staan wanneer het besluit precies is verzonden. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit op 5 maart 2001 door appellant is ontvangen. Het bezwaarschrift is namens appellant verzonden bij aangetekende brief van 5 april 2001. Als adressering vermeldde het bezwaarschrift: 'Uitvoeringsorganisatie Sociale verzekering N.V Amsterdam'. Deze brief is door de PTT op 11 april 2001 aan appellant retour gezonden. Vervolgens is bij brief van 19 april 2001 namens appellant een kopie van het bezwaarschrift verzonden naar SFB Zaandam. Dit bezwaar is op 24 april 2001 bij gedaagde binnengekomen.
Het gaat in het onderhavige geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank met recht heeft geoordeeld dat gedaagde, op goede gronden, het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad oordeelt als volgt.
Uit de vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot het bepaalde in EG-Verordening 574/72 volgt dat in een geval als het onderhavige, waarin niet vaststaat op welke datum het besluit is verzonden, de bezwaartermijn is gaan lopen op het moment dat appellant het besluit daadwerkelijk op zijn woonadres in Italië heeft ontvangen. Uitgaande van
5 maart 2001 als ontvangstdatum was 15 april 2001 de laatste dag van de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift van appellant is, blijkens het poststempel, op 5 april 2001 aangetekend verzonden en op zich zelve derhalve tijdig ter post bezorgd. Door gedaagde is dit bezwaarschrift evenwel niet ontvangen. Het is door de PTT op 11 april 2001 retour gezonden aan appellant. Appellant heeft op 19 april 2001, derhalve na ommekomst van de bezwaartermijn, alsnog een kopie van het bezwaarschrift naar gedaagde gestuurd.
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar niet-tijdig is ingediend.
Van omstandigheden op grond waarvan ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege kan blijven, is de Raad niet gebleken. De Raad merkt hierbij op dat appellant heeft begrepen dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Appellant heeft voorts moeten begrijpen dat de door hem gebruikte (onvolledige) adressering van het bezwaarschrift van 5 april 2001 het niet onaanzienlijke risico in zich droeg dat dit bezwaarschrift gedaagde niet (tijdig) zou bereiken. Dat gedaagde het op genoemde datum per post verstuurde bezwaarschrift niet heeft ontvangen, dient dan ook voor rekening en risico van appellant te komen. Eerst op 24 april 2001, na ommekomst van de bezwaartermijn, heeft gedaagde alsnog een kopie van het bezwaarschrift ontvangen doch gelet op het voorgaande dient deze termijnoverschrijding niet-verschoonbaar te worden geacht.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2004.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.P. Grauss.
RG