ECLI:NL:CRVB:2004:AO8540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/370 NABW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • E. Blijleven- de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de verzoeker, wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek volgde op een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2003, waarin een eerdere zaak tussen de verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk werd behandeld. De verzoeker werd op 26 januari 2004 geïnformeerd dat hij een griffierecht van € 87,- verschuldigd was, dat binnen twee weken na de datum van de brief betaald diende te worden. Ondanks deze waarschuwing heeft de verzoeker het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan en verzocht hij op 2 februari 2004 om uitstel van betaling. Echter, ook na deze aanvraag werd het griffierecht niet betaald.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de verzoeker niet aan zijn betalingsverplichting had voldaan. De voorzieningenrechter heeft daarbij artikel 8:83, derde lid, van de Awb toegepast, dat bepaalt dat een verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de griffierechten niet zijn voldaan. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de verzoeker in de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in aanwezigheid van griffier E. Blijleven- de Vries, en werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2004. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De zaak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

04/370 NABW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij schrijven van 20 januari 2004 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek heeft betrekking op een door de rechtbank Zutphen op 30 december 2003, onder het nummer 01/928 NABW 258, tussen partijen gewezen uitspraak.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee
weken bedraagt.
Bij schrijven van 26 januari 2004 is verzoeker erop gewezen dat hij een griffierecht van € 87,- is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan. Het verschuldigde bedrag is binnen die termijn niet ontvangen.
Bij schrijven van 2 februari 2004 heeft verzoeker verzocht om uitstel van betaling van het griffierecht.
Bij aangetekende brief van 9 februari 2004 is verzoeker nogmaals gewezen op de ver-schuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat geen aanleiding wordt gezien om na de reeds gegeven termijn van twee weken voor de betaling van het griffierecht, die termijn met meer dan een week te verlengen.
Voorts is verzoeker erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Ook binnen voornoemde termijn is het griffierecht niet voldaan.
De datum waarop het griffierecht door de Raad is ontvangen is 17 februari 2004.
Vastgesteld wordt dat verzoeker het door hem gepleegde verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns in tegenwoordigheid van E. Blijleven- de Vries als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) E. Blijleven- de Vries.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.