ECLI:NL:CRVB:2004:AO8405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5912 WVG, 02/5914 WVG, 04/1981 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake financiële tegemoetkoming voor gebruik bruikleenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Toxopeus, in beroep ging tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer. De besluiten betroffen de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto, die aan de appellant was toegekend op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De appellant ontving een maandelijkse tegemoetkoming van f. 111,33, die hij als onvoldoende beschouwde om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 10 maart 2004, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. De gemeente Zoetermeer werd vertegenwoordigd door mr. P.C. van Aller.

De Raad heeft de bestreden besluiten van 7 juni 2001 en 15 oktober 2001 beoordeeld en geconcludeerd dat de appellant recht had op de financiële tegemoetkoming zoals vastgesteld door de gemeente. De Raad oordeelde dat de appellant, zolang hij gebruik maakte van de bruikleenauto, recht had op de vastgestelde tegemoetkoming en dat de door hem aangevoerde gronden voor een hogere tegemoetkoming niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde dat de appellant met de toegekende financiële voorziening in staat was om zijn sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het dagelijks leven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2004, waarbij de betrokken rechters de beslissing unaniem steunden.

Uitspraak

02/5912 WVG
02/5914 WVG
04/1981 WVG
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, op de bij het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 oktober 2001 (lees: 2002),
reg.nrs. AWB 01/2504 en AWB 01/3863, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 26 februari 2004 en 27 februari 2004 heeft appellant nadere stukken ingezonden en het beroep nader toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 maart 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. Toxopeus, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van Aller, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, naar de aangevallen uitspraak.
Bij de bestreden besluiten van 7 juni 2001 heeft gedaagde appellant (alsnog) ingevolge het bepaalde in en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) over de periode van 1 januari 2000 tot 1 juli 2001 een financiële tegemoetkoming van f. 111,33 per maand in de kosten van het gebruik van de aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ter beschikking gestelde bruikleenauto toegekend. Bij het bestreden besluit van 15 oktober 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van 4 juli 2001, waarbij deze financiële tegemoetkoming in dezelfde omvang voor de periode van 1 juli 2001 tot 1 januari 2002 is toegekend, ongegrond verklaard.
Deze besluiten berusten op het standpunt van gedaagde dat appellant, zolang hij beschikt over een op zijn naam staande bruikleenauto en daarvan zelf gebruik maakt, ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c, derde lid, van de Wvg-verordening van de gemeente Zoetermeer (hierna: de verordening) en artikel 6, derde lid, van het Vergoedingenbesluit Wvg (hierna: het Besluit) in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming van f. 1.336,-- per jaar (f. 111,33 per maand).
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de tegen de bestreden besluiten van 7 juni 2001 en 15 januari 2001 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 3.1 van de Verordening luidde, voor zover van belang, ten tijde in geding als volgt:
"De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorzieningen bestaan uit:
(…)
3.1.c. een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:
(…)
lid 3. gebruik van een bruikleenauto;
lid 4. gebruik van een taxi of eigen auto.".
Artikel 6 van het Besluit luidde, voor zover van belang, ten tijde in geding als volgt:
"Lid 3
a. De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.1. onder c.3 van de Verordening (gebruik van bruikleenauto) wordt voor inkomens onder 1,5 maal het norminkomen bepaald op f. 1.336,-- per jaar.
(…)
Lid 4
a. De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.1. onder c.4 van de Verordening (gebruik taxi of eigen auto) wordt voor inkomens onder 1,5 maal het norminkomen bepaald op f. 2.364,-- per jaar.".
Het bepaalde in artikel 6, vierde lid, van het Besluit is als volgt toegelicht:
"Deze categorie betreft personen die geen gebruik kunnen maken van de stadstax en ketenkaart. Zij ontvangen bij wijze van uitzondering een vergoeding van f. 2.364,-- per jaar."
Bij artikel 6, derde lid, van het Besluit, is geen toelichting opgenomen.
Appellant stelt zich allereerst op het standpunt dat op zijn situatie het vierde lid, en niet het derde lid van artikel 6 van het Besluit van toepassing is. Daartoe is onder verwijzing naar de toelichting op het vierde lid aangevoerd dat hij geen gebruik kan maken van de stadstax en ketenkaart.
De Raad onderschrijft deze stelling van appellant niet. Vast staat dat appellant gebruik maakt van een door het Uwv ter beschikking gestelde bruikleenauto. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c, derde lid, van de Verordening kan gedaagde een financiële tegemoetkoming in de kosten van een bruikleenauto verstrekken. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto is ingevolge het op die situatie toegespitste voorschrift, neergelegd in artikel 6, derde lid, van het Besluit, bepaald op f. 1.336,-- per jaar (hetgeen neerkomt op f. 111,33 per maand). Het enkele feit dat in de toelichting op het - op een andere situatie betrekking hebbende - vierde lid van artikel 6 van het Besluit is verwoord dat de in dat artikelonderdeel bedoelde categorie, personen betreft die geen gebruik kunnen maken van de stadstax en ketenkaart, sluit niet uit dat personen die geen gebruik kunnen maken van stadstax en ketenkaart én beschikken over een bruikleenauto, tot de in het derde lid van artikel 6 van het Besluit aangegeven categorie behoren. Het ontbreken van een toelichting op dat artikelonderdeel maakt dit niet anders.
Nu uit de gedingstukken blijkt dat gedaagde vanaf 1995 op grond van het bepaalde in en krachtens de Wvg - bij onbetwist gebleven toekenningsbesluiten - aan appellant een financiële tegemoetkoming van f. 111,33 per maand heeft verleend en deze ook feitelijk aan hem heeft uitbetaald, treft de grief van appellant dat hij op grond van 'verworven rechten' aanspraak zou hebben op een financiële tegemoetkoming van f. 197,-- per maand, - nog daargelaten wat daar verder van zij - klaarblijkelijk geen doel.
Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat gedaagde hem met toepassing van de hardheidsclausule een hoger bedrag had moeten toekennen, omdat hij met een bedrag van f. 111,33 per maand onvoldoende in staat is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.
Ook deze grief faalt. De toegekende financiële tegemoetkoming stelt appellant in staat jaarlijks enkele duizenden kilometers met de bruikleenauto te reizen. Daarmee ligt die voorziening boven de in artikel 2 van de Wvg, zoals die bepaling blijkens de vaste jurisprudentie van de Raad moet worden verstaan, neergelegde ondergrens. Appellant heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij met deze - bezien in het kader van de Wvg: ruime - financiële voorziening niet in aanvaardbare mate in zijn directe woon- en leefomgeving sociale contacten kan onderhouden en deel kan nemen aan het leven van alledag.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) I.D. Veldman