ECLI:NL:CRVB:2004:AO8185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4562 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en salarisinpassing van een centralist bij de Regionale Brandweer Zuid-Limburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die werkzaam was als centralist bij de alarmcentrale van de Regionale Brandweer Zuid-Limburg. De appellant was aanvankelijk ingedeeld in salarisschaal 6, maar na een functiewaardering is hij met terugwerkende kracht tot 1 april 1996 ingepast in salarisschaal 7. Dit besluit werd genomen door het Dagelijks Bestuur van de Regionale Brandweer Zuid-Limburg, waarbij ook een eerder toegekende toelage werd ingetrokken. De appellant was van mening dat deze intrekking onterecht was, omdat de toelage was toegekend op basis van zijn persoonlijke inzet en niet op basis van de functiewaardering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen overwogen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de toelage op goede gronden was gebeurd, omdat de appellant met de inpassing in salarisschaal 7 een positieve wijziging in zijn functieniveau had ondergaan. De Raad oordeelde dat de voorwaarden voor het behoud van de toelage, zoals vastgelegd in de overgangsregeling, niet meer van toepassing waren. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor het toekennen van proceskostenvergoeding aan de appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 april 2004, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde.

Uitspraak

02/4562 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] , wonende te [woonplaats], appellant,
en
het Dagelijks Bestuur van de Regionale Brandweer Zuid-Limburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 juli 2002, nrs. AWB 01/530 AW I GIF en AWB 01/531 AW I GIF, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd is namens appellant een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 maart 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. C.M. Galenkamp-Bolt, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
1.1. Appellant was werkzaam als centralist bij de alarmcentrale van de brandweer te [gemeentenaam] en ingedeeld in salarisschaal 6. Bij besluit van 10 augustus 1983 is aan appellant boven zijn bezoldiging naar het maximumsalaris van salarisschaal 6, een toelage toegekend ter grootte van (uiteindelijk) twee periodieke verhogingen in salarisschaal 7. Bij gelegenheid van de samenvoeging van de brandweer [plaa[gemeentenaam] met enkele andere brandweerkorpsen in 1987 tot de Regionale Brandweer Zuid-Limburg (RB) is appellant bij besluit van 24 juni 1987 met ingang van 1 oktober 1987 benoemd in de functie van centralist bij de RB. Met ingang van 1 juli 1987 is de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Brandweer Zuid-Limburg (GR 86) in werking getreden.
1.2. Bij besluit van 21 september 2000 heeft gedaagde, uitgaande van de bij besluit van 26 mei 2000 vastgestelde uitkomst van de waardering van de functie van centralist, appellant met terugwerkende kracht tot 1 april 1996 ingepast in salaris- schaal 7, zulks onder gelijktijdige intrekking (incorporatie) van de toelage.
1.3. Na bezwaar heeft gedaagde dit besluit bij het in geding zijnde besluit van 9 maart 2001 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op bezwaar bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht en de in dit geding overigens voorhanden zijnde gegevens overweegt de Raad als volgt.
3.1. Aan de intrekking van de toelage ligt het standpunt van gedaagde ten grondslag dat appellant geen aanspraak op deze toelage meer kan maken, nu de door hem vervulde functie van centralist met ingang van 1 april 1996 is ingedeeld in salarisschaal 7 en er derhalve geen aanleiding meer bestond de toelage als afzonderlijk onderdeel van het salaris van appellant te handhaven. Daarbij heeft gedaagde mede acht geslagen op de zogenoemde overgangsregeling (OGR) met betrekking tot de inpassing van het personeel bij de overgang van de gemeenten naar de RB. In punt 19a van de OGR is bepaald dat de toelage die de centralisten van de gemeente [plaa[gemeentenaam] op functionele gronden is toegekend als wezenlijk onderdeel van het salaris gecontinueerd wordt in de nieuwe structuur, indien en voorzover althans het huidige functieniveau van de centralisten (bij de gemeente [plaa[gemeentenaam], te weten salarisschaal 6) na functiewaardering in de nieuwe organisatie niet in positieve zin verandert.
3.2. Appellant heeft aangevoerd dat gedaagde ten onrechte de toelage op grond van het bepaalde in punt 19a van de OGR als aparte toelage heeft ingetrokken. Volgens zijn aanstellingsbesluit van 24 juni 1987 was namelijk de Bezoldigings- verordening gemeente Maastricht 1986 van toepassing en niet de OGR. In deze Bezoldigingsverordening is onder meer bepaald dat een persoonlijke toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn. Nu volgens appellant de toelage in 1983 aan hem is toegekend vanwege zijn persoonlijke inzet, en niet is komen vast te staan dat hij nadien niet goed heeft gefunctioneerd, meent hij dat de grond voor de toelage niet is komen te vervallen, zodat hij zijn aanspraak op de toelage heeft behouden.
3.3. Verder heeft appellant de rechtskracht van punt 19a van de OGR bestreden. Punt 19a maakt onderdeel uit van de voorstellen ten aanzien van de rechtspositie van het personeel van de RB die de commissie voor Bijzonder Georganiseerd overleg op 7 mei 1987 aan gedaagde heeft gedaan in het kader van de oprichting van de RB. Uit een brief van 26 mei 1987 blijkt weliswaar dat gedaagde overeenkomstig die voorstellen heeft beslist, maar volgens appellant is niet komen vast te staan dat ook het Algemeen Bestuur (AB) van de RB overeenkomstig die voorstellen heeft beslist.
3.4. In geschil is de vraag of gedaagde bij de inpassing van appellant na functiewaardering in salarisschaal 7 met ingang van 1 april 1996, op goede gronden de toelage als afzonderlijk bestanddeel van het inkomen heeft laten vervallen.
3.4.1. Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de GR 86, voor zover hier van belang, zijn op het personeel van de RB van toepassing het rechtspositiereglement en de overige arbeidsvoorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente Maastricht, tenzij het AB van de RB, het georganiseerd overleg gehoord, anders beslist. Dit laatste is naar het oordeel van de Raad ten aanzien van het in geding zijnde onderwerp in punt 19a van de OGR geschied.
3.4.2. Anders dan appellant ziet de Raad geen reden om in twijfel te trekken dat het AB overeenkomstig de voorstellen van
7 mei 1987 van de commissie voor Bijzonder Georganiseerd overleg heeft beslist. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat in de notulen van de vergadering van het AB van 26 juni 1987 is vermeld dat het AB heeft besloten tot vaststelling van de rechtspositieregelingen en overgangsregelingen voor het personeel van de RB conform het voorstel van gedaagde. Daarbij is de Raad niet van andere dan de hiervoor genoemde voorstellen gebleken, waarover het AB in die vergadering zou kunnen hebben beslist. Evenmin heeft de Raad aanleiding gevonden om de juistheid van het overgelegde exemplaar van die notulen in twijfel te trekken.
3.4.3. De aanstelling in dienst van de RB, waartegen appellant geen bezwaar heeft gemaakt, brengt met zich dat op zijn rechtspositie het bepaalde in artikel 33, tweede lid, van de GR '86 en in punt 19a van de OGR van toepassing is geworden. Daarmee is ook in overeenstemming dat in het aanstellingsbesluit van 24 juni 1987 naar de Bezoldigingsverordering gemeente Maastricht 1986 wordt verwezen.
3.4.4. De Raad kan het standpunt van gedaagde onderschrijven dat de aan appellant in 1983 toegekende toelage diende te vervallen toen hij werd ingedeeld in salarisschaal 7 in plaats van salarisschaal 6. Zijn functieniveau is toen immers in positieve zin veranderd, zodat niet langer was voldaan aan de in punt 19a van de OGR gestelde voorwaarde om de toelage als afzonderlijk toelage te continueren. Evenmin was per 1 april 1996 nog langer voldaan aan de in de Bezoldigings- verordening gemeente Maastricht 1986 voor een toelage gestelde voorwaarde dat de betrokkene het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt.
3.4.5. De Raad stelt verder vast dat de toelage, anders dan appellant meent, functioneel gebonden was. Uit het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat destijds de toelage werd toegekend aan een centralist van de brandweer [plaa[gemeentenaam] zodra hij deze functie volledig en naar behoren vervulde en (in de hoedanigheid van "hoofdbrandwacht-functioneel") bezoldigd werd naar het maximumsalaris van salarisschaal 6. Naar het oordeel van de Raad kon dan ook worden overgegaan tot intrekking van de toelage.
Dat het toekenningsbesluit en de Bezoldigingsverordening gemeente Maastricht 1986 de toelage bij het bereiken van de maximumschaal aanduiden als een "persoonlijke toelage" maakt het vorenstaande niet anders.
3.5. Door, zoals uit het verhandelde ter zitting is gebleken, bij de inpassing in schaal 7 een salarisniveau vast te stellen waarin rekening is gehouden met de voorheen verstrekte toelage, vervolgens het naasthogere bedrag in salarisschaal 7 te bepalen en daarna een periodieke verhoging in die schaal toe te kennen, heeft gedaagde naar het oordeel van de Raad appellant op een juiste wijze in salarisschaal 7 ingepast.
3.5.1. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, hem bij deze inpassing slechts één periodieke verhoging is toegekend terwijl sommige andere centralisten er bij de inpassing drie periodieken op vooruit zijn gegaan. De reden daarvoor is dat de inpassing met terugwerkende kracht tot 1 april 1996 is geschied en dat appellant binnen zijn nieuwe schaal 7 toen nog slechts ruimte had voor één periodiek, wat op dat moment nog niet gold voor sommige andere centralisten. Aan hen konden dan ook ten tijde van het inpassingsbesluit in 2000 met terugwerkende kracht vanaf
1 april 1996 nog enkele periodieke verhogingen worden toegekend, totdat ook zij het maximum salarisniveau van salarisschaal 7 hadden bereikt.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.