de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2002, Awb 01 - 1176 AW H V59 G17 K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 februari 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Th. Tanja, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Weeling, juridisch adviseur te Amsterdam.
1.1. Gedaagde was vanaf 1 juni 1994 werkzaam in de functie van generalist met de rang van hoofdagent. Over de periodes van 1 oktober 1996 tot 15 november 1998 en van 15 november 1998 tot 30 april 2000 is zijn vervulling van deze functie bij het wijkteam IJ-tunnel op een groot aantal aspecten als onvoldoende of matig beoordeeld.
1.2. Omdat gedaagde gedurende de laatste periode veelvuldig wegens ziekte afwezig was, onder meer nadat hij op 15 december 1998 in de uitoefening van zijn functie was gemolesteerd, is hij in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren. In verband daarmee is gedaagde nadat hij volledig arbeidsgeschikt was verklaard met ingang van 6 september 2000 voor een half jaar bij het wijkteam Balistraat gedetacheerd. De aan deze detachering verbonden condities zijn neergelegd in een door gedaagde, zijn begeleidend inspecteur en de wijkteamchef ondertekend protocol.
1.3. Na een drietal functioneringsgesprekken is gedaagde over het tijdvak van 6 september 2000 tot 19 februari 2001 beoordeeld. Deze beoordeling waarin twee keer een score A en dertien keer een score B is gegeven, is bij besluit van 2 maart 2001 vastgesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is in overeenstemming met het advies van de hoor- en adviescommissie bij het bestreden besluit van 12 juli 2001 gegrond verklaard op de onderdelen tactvol optreden en gewicht in optreden en voor het overige ongegrond verklaard. Vervolgens is gedaagde met ingang van 1 augustus 2001 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd vanwege strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft zij overwogen dat appellant ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of gedaagde (ook) in het onderhavige beoordelingstijdvak als gevolg van het in 1.2. vermelde incident van 15 december 1998 last had van gezondheids-klachten, die van invloed waren op zijn functioneren. Voorts heeft de rechtbank uitgesproken dat appellant onzorgvuldig heeft gehandeld door de Chef Bureau Algemene Bestuurlijke en Juridische Ondersteuning als voorzitter van de hoor- en adviescommissie te laten optreden, terwijl zij eerder - zij het in algemene termen - is geraadpleegd in het kader van het voornemen tot ontslag.
2.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant, nadat gedaagde was gehoord en advies was uitgebracht door de hoor- en adviescommissie in een andere samenstelling dan voorheen, in overeenstemming met dat advies op 20 mei 2003 een besluit genomen waarbij de bestreden beoordeling is gehandhaafd.
2.3. Aangezien ook met dat besluit niet aan het beroep tegemoet is gekomen, wordt gedaagde ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb geacht mede daartegen beroep te hebben ingesteld.
3.1. Appellant voert in hoger beroep in de eerste plaats aan dat hij zich niet kan vinden in de overwegingen van de rechtbank betreffende door gedaagde gestelde tekortkomingen van formele aard.
3.2. De Raad volgt appellant in dit betoog. Uit de gedingstukken komt naar voren dat gedaagde voorafgaand aan de beoordelingsperiode volledig hersteld is verklaard. Het door gedaagde geaccepteerde plaatsingsprotocol bevat het uitgangspunt dat sprake is van volledige functievervulling. Zijn contacten met de bedrijfsarts hadden nadien nog uitsluitend betrekking op de toelaatbaarheid van zijn deelname aan een medicijn-onderzoek. Eerst ter zitting van de rechtbank heeft gedaagde de mogelijkheid van (het voortduren van) gezondheidsklachten als gevolg van het incident van 15 december 1998 en de eventuele invloed daarvan op zijn functioneren tijdens het onderhavige beoorde-lingstijdvak ter sprake gebracht. Medische gegevens die deze stelling ondersteunen heeft gedaagde (ook in hoger beroep) niet ingebracht. In dat verband acht de Raad een (nader) medisch onderzoek niet aangewezen.
3.3. Ook gedaagdes grief dat de voorzitter van de hoor- en adviescommissie niet bij de advisering in bezwaar kon worden betrokken omdat zij eerder is geraadpleegd in het kader van het ontslag is niet onderbouwd. De Raad ziet derhalve geen aanleiding te oordelen dat de bezwaarprocedure dusdanig onzorgvuldig is doorlopen dat het bestreden besluit om die reden niet in stand kan blijven.
3.4. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal hij deze zonder terugwijzing zelf afdoen.
4.1. Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak stelt de Raad voorop dat de toetsing van een beoordeling volgens vaste rechtspraak (zie CRvB 1 mei 2003, TAR 2003, 145) is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Blijkens diezelfde rechtspraak moet in geval van negatieve oordelen als uitgangspunt gelden dat het op de weg van het betrokken bestuursorgaan ligt aannemelijk te maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenvermelde toetsing kunnen doorstaan.
4.2. De negatieve beoordeling heeft in hoofdzaak betrekking op de constatering dat gedaagde ondanks de in het plaatsingsprotocol gemaakte afspraken is doorgegaan met het op een ondoorzichtige en onverantwoorde wijze opnemen van verlof. Ook is appellant van oordeel dat een belangrijk deel van gedaagdes werk kwantitatief onder de maat was en dat van hem te weinig initiatief uitging om daar verbetering in te brengen.
4.3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze negatieve kwalificaties op voldoende feitelijke grondslag berusten.
4.4. De Raad stelt vast dat uit de gedingstukken, waaronder de verslagen van de in het beoordelingstijdvak gehouden functioneringsgesprekken, naar voren komt dat gedaagde diverse keren, in strijd met de in het kader van de detachering bij het wijkteam Balistraat gemaakte afspraken, buiten zijn begeleider om verlofuren heeft opgenomen. Ook heeft gedaagde in strijd met die afspraken getracht om vakantie-uren in te leveren ten behoeve van een vakantie en een pc-privé project, terwijl hij op dat moment niet over vakantie-uren beschikte. Voorts is gebleken dat gedaagde ook in het onderhavige beoordelingstijdvak te weinig initiatief heeft ontplooid, mede blijkend uit een te laag aantal aanhoudingen en processen-verbaal. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat de in 4.3. weergegeven vraag positief moet worden beantwoord.
4.5. Dat in de verslagen van de functioneringsgesprekken ook is opgenomen dat gedaagde andere taken wel naar behoren heeft verricht, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Dit geldt eveneens voor het feit dat gedaagde (om formatieve redenen) niet bij een wijkteam geplaatst is dat naar zijn opvatting in een rustiger werkterrein ligt dan het wijkteam Balistraat. Met betrekking tot dit laatste overweegt de Raad dat gedaagde akkoord is gegaan met de detachering naar het wijkteam Balistraat en dat er blijkens het vorenoverwogene geen aanleiding is om te veronderstellen dat de herkansing bij dit wijkteam om gezondheidsredenen geen reële optie was.
5. De Raad komt derhalve tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad zal dan ook het beroep van gedaagde tegen dat besluit ongegrond verklaren. Dit heeft tot gevolg dat de grondslag aan het nadere besluit van 20 mei 2003 ontvalt, zodat dit besluit dient te worden vernietigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Vernietigt het besluit van appellant van 20 mei 2003.
Aldus gegeven door mr. A. Beuker-Tilstra als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2004.
(get.) A. Beuker-Tilstra.