[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 februari 2002, nr. Awb 01/542, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagden hebben een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 februari 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagden hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Koper, werkzaam bij de provincie Zeeland.
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam bij de provincie Zeeland als beleidsmedewerker beheer en onderhoud bij de Directie Infrastructuur en Vervoer. Na een reorganisatie in 1995 hebben gedaagden alle functies bij de provincie opnieuw laten beschrijven en waarderen met toepassing van de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering. Bij besluit van 29 september 1998 is appellants functie ingedeeld in hoofdgroep IV, met een score van in totaal 13 punten voor de secundaire factoren, hetgeen leidde tot inschaling in schaal 11.
1.3. Gedaagden hebben dit waarderingsresultaat na bezwaar gehandhaafd.
1.4. Nadat de rechtbank Middelburg bij uitspraak van 5 juli 2000, nr. Awb 99/686, dit besluit had vernietigd omdat daarbij met een inmiddels vastgestelde wijziging in de functiebeschrijving geen rekening was gehouden, hebben gedaagden bij het thans bestreden besluit van 21 augustus 2001 appellants functie op basis van de gewijzigde functiebeschrijving wederom ingedeeld in hoofdgroep IV met een score van 13 punten voor de secundaire factoren. De rechtbank heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep bij de hiervoor onder rubriek I. vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
2.1. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen de indeling in hoofdgroep IV. Appellant is van mening dat zijn functie ingedeeld dient te worden in hoofdgroep V, aangezien zijn functie, gelet op hetgeen daaromtrent in de functiebeschrijving is vermeld, voor een groot gedeelte (namelijk 45%) bestaat uit werkzaamheden van beleidsmatige aard op onderscheiden terreinen van overheidszorg. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat gedaagden het functiewaarderingssysteem niet consistent hebben toegepast, aangezien - kort weergegeven - op andere afdelingen en bij andere directies van de provincie de functie van beleidsmedewerker wel is ingedeeld in hoofdgroep V.
2.2. Gedaagde heeft dit standpunt van appellant gemotiveerd bestreden.
3.1. Naar aanleiding van hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht stelt de Raad voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2. De beschrijving van de functie beleidsmedewerker beheer en onderhoud bij de Directie Infrastructuur en Vervoer, die het uitgangspunt vormt voor de in geding zijnde waardering, bestaat uit drie onderdelen: de functiebestanddelen, de functie-eisen en de kernbeschrijving per functiebestanddeel. Het eerste functiebestanddeel betreft beleidsadvisering inzake beheer provinciale infrastructuur, het tweede beheer en advisering openbare verlichting, het derde beheer en advisering bewegwijzering en het vierde diversen. Als (indicatieve) functie-eisen zijn een HBO-opleiding en ruime ervaring met betrekking tot beheers- en onderhoudsbeleid infrastructuur gesteld, alsmede specifieke kennis op het gebied van verlichtingskunde en bewegwijzering. In de kernbeschrijving per functiebestanddeel staat beleidsadvisering omschreven als het ontwikkelen, vernieuwen en implementeren van beleid voor het administratief en technisch beheer van de provinciale infrastructuur, alsmede het leveren van bijdragen vanuit het taakveld beheer aan integrale beleidsontwikkeling door andere afdelingen/directies. Hierbij behoort tevens het voeren van in- en extern overleg en deelname aan werkgroepen.
In het waarderingsrapport is met betrekking tot de indeling in hoofdgroep IV aangegeven dat het gaat om de volgende niveaubepalende werkzaamheden: het uitvoeren van en het adviseren in het kader van provinciaal beleid op het terrein van wegbeheer en onderhoud (onder andere openbare verlichting en bewegwijzering), alsmede het - in beperkte mate - leveren van bijdragen aan het voorbereiden en ontwikkelen van beleid op dit terrein.
3.3. Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige functie in de termen van de toelichting op de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering niet inhoudt het ontwikkelen van een beleid op een breed terrein van overheidszorg, maar het in beperkte mate - in het bijzonder ten aanzien van de verlichting en bewegwijzering - leveren van een bijdrage aan het beleid inzake wegbeheer en onderhoud. De benodigde bekwaamheid omvat naast praktisch inzicht en praktijkkennis vooral kennis van theoretische grondslagen alsmede een meer dan oppervlakkige oriëntatie buiten het eigen vakgebied ten behoeve van het onderkennen van raakpunten met andere vakrichtingen. Het betreft bekwaamheden waarvoor volstaan kan worden met een HBO-opleiding, waarmee wordt voldaan aan de omschrijving van hoofdgroep IV.
3.4. De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat vorenvermeld standpunt van gedaagden op onvoldoende gronden berust. Weliswaar behoren tot appellants functie werkzaamheden van beleidsmatige aard, maar die zien op het administratief en technisch beheer van de infrastructuur en niet op het ontwikkelen en uitzetten van (nieuwe) beleidslijnen op een breed terrein. Daarmee voldoen zij niet aan het voor indeling in hoofdgroep V geldende vereiste dat het, waar het beleid betreft, moet gaan om werkzaamheden in de sfeer van bestuur en beleid op onderscheiden terreinen van overheidszorg en apparaatbeheer en/of (toegepaste) wetenschapsbeoefening waartoe de bekwaamheid - welke door voortgezette vorming en studie is te verwerven - in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een voltooide universitaire studie.
Dat appellant in het kader van zijn functie samenwerkt en/of overleg pleegt met andere afdelingen en directies of organisaties buiten de provincie en dat hij soms werkzaam is in meerjarige projecten, doet aan het voorstaande niet af.
3.5. Dat er sprake zou zijn van een inconsistente toepassing van het functiewaarderings-systeem is de Raad voorts niet gebleken. Naar het oordeel van de Raad hebben gedaagden voldoende onderbouwd dat binnen de provincie onderscheid bestaat tussen de verschil-lende functies van beleidsmedewerker bij de diverse afdelingen en directies en dat voor de indeling van die functies in de hoofdgroepen IV of V de criteria zoals neergelegd in de toelichting op de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering doorslaggevend zijn. De door appellant gemaakte vergelijking van zijn functie met die van de in hoofdgroep V ingedeelde beleidsmedewerkers treft - mede gelet op hetgeen onder 3.3. is overwogen - geen doel.
4. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is derhalve ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. A. Beuker-Tilstra als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2004.
(get.) A. Beuker-Tilstra.