ECLI:NL:CRVB:2004:AO7635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Korting AOW-toeslag als gevolg van de door echtgenote ontvangen FPU-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de korting op de AOW-toeslag van appellant werd bevestigd. Appellant, geboren op 8 juli 1933, ontving een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), inclusief een toeslag voor zijn echtgenote, geboren op 3 juli 1938. Met ingang van 1 augustus 2000 ontving de echtgenote van appellant een FPU-uitkering, vastgesteld op f. 1.427,52 per maand. Deze uitkering werd door de Sociale verzekeringsbank in mindering gebracht op de AOW-toeslag, wat resulteerde in het niet meer verstrekken van de toeslag. Appellant maakte bezwaar tegen deze korting, maar de Sociale verzekeringsbank verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 februari 2004. Tijdens de zitting was appellant aanwezig, terwijl de Sociale verzekeringsbank werd vertegenwoordigd door E.W. Viertelhauzen. De Raad heeft zich gericht op de vraag of de FPU-uitkering van de echtgenote van appellant moet worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, aanhef en onder d van het Inkomensbesluit AOW 1996. De Raad concludeert dat de FPU-uitkering, gezien de aard en strekking van de regeling, als een uitkering bij vervroegde uittreding moet worden beschouwd. Dit betekent dat de uitkering terecht in mindering is gebracht op de AOW-toeslag.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. T.L. de Vries als voorzitter, met mr. H.J. Simon en mr. N.J. Haverkamp als leden, en is openbaar uitgesproken op 9 april 2004.