ECLI:NL:CRVB:2004:AO7407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/531 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging toeslag bijstand door inwonende dochter met inkomsten uit arbeid

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2004, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellante ontving een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) met een toeslag van 20% van het minimumloon. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, had deze toeslag per 1 augustus 2000 verlaagd naar 10% omdat de inwonende dochter van appellante, ouder dan 21 jaar, geen studiefinanciering meer ontving en inkomsten uit arbeid had die boven de bijstandsnorm lagen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door gedaagde. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 17 februari 2004 was appellante aanwezig, terwijl gedaagde niet vertegenwoordigd was. De Raad overwoog dat de verordening van de gemeente Naaldwijk, die de toeslagen en verlagingen regelt, correct was toegepast. De Raad concludeerde dat de gedaagde de toeslag terecht had vastgesteld op 10% van het netto minimumloon, gezien de omstandigheden van appellante en haar dochter. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Abw en de relevante verordening, en bevestigt dat de gedaagde correct heeft gehandeld in het verlagen van de toeslag op basis van de inkomsten van de inwonende dochter.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/531 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Als gevolg van gemeentelijke herindeling treedt in dit geding gedaagde in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Naaldwijk. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Naaldwijk.
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/345 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd de Raad nog een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 februari 2004, waar appellante in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellante ontving laatstelijk een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% van het minimumloon. Bij besluit van 24 augustus 2000 heeft gedaagde de hiervoor genoemde toeslag met ingang van 1 augustus 2000 verlaagd naar 10%. Aan deze beslissing ligt ten grondslag dat appellantes inwonende dochter, ouder dan 21 jaar, sinds juli 2000 geen studiefinanciering meer ontvangt doch inkomsten uit arbeid, die liggen boven de voor haar geldende bijstandsnorm.
Bij besluit van 8 december 2000 heeft gedaagde het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 8 december 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt het volgende.
Ter uitvoering van artikel 38 van de Abw heeft de raad van de gemeente Naaldwijk de zogeheten Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstandswet (hierna: de Verordening) vastgesteld. Ten tijde in geding was de aangepaste Verordening van 9 juli 1998 van kracht.
De Raad stelt - met de rechtbank - vast dat gedaagde ingevolge artikel 3, eerste lid, in verbinding met het derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening de toeslag van appellante terecht heeft bepaald op 10% van het netto minimumloon, nu appellante ten tijde in geding een inwonende dochter had die ouder was dan 21 jaar en geen studiefinanciering genoot.
Voorts is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat de omstandigheden van appellante aanleiding hadden moeten geven tot toepassing van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Abw.
Hetgeen door appellante in hoger beroep nog is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2004.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) P.E. Broekman.