ECLI:NL:CRVB:2004:AO6574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6193 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • Th.G.M. Simons
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adequate voorziening voor deelname aan Collectief Vraagafhankelijk Vervoer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van wijlen [betrokkene] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gemeente Valkenswaard terecht had besloten dat deelname aan het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) een adequate voorziening was voor betrokkene. De zaak kwam aan de orde na de aanvraag van betrokkene voor een geldelijke vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten. De gemeente had in een primair besluit betrokkene met ingang van 1 januari 2001 in aanmerking gebracht voor deelname aan het CVV. Dit besluit werd later door de gemeente bevestigd in een bestreden besluit, waartegen betrokkene bezwaar had aangetekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat betrokkene, met begeleiding, gebruik kon maken van het CVV en dat er geen bewijs was dat betrokkene in een sociaal isolement dreigde te geraken door het niet kunnen bezoeken van verder weg wonende familieleden en vrienden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld, maar vond geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad bevestigde de advisering van de GGD-arts als toereikend en oordeelde dat betrokkene binnen het verzorgingsgebied van het CVV voldoende contacten kon onderhouden. De Raad verwierp ook het beroep op het Protocol, verwijzend naar een eerdere uitspraak. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

02/6193 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van wijlen [betrokkene], gewoond hebbende te Valkenswaard, appellanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens [betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft G.W.M. Broeders, wonende te Eindhoven, op de bij het beroepschrift van 9 december 2002 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 december 2002, reg.nr. 01/2857 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
G.W.M. Broeders heeft de Raad bericht dat betrokkene op 14 mei 2003 is overleden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 februari 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor de feiten en de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Naar aanleiding van haar op 8 januari 2001 ingekomen aanvraag om een geldelijke vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten en de - gemeentelijke - Verordening voorzieningen gehandicapten heeft gedaagde bij primair besluit van 18 mei 2001 betrokkene met ingang van 1 januari 2001 in aanmerking gebracht voor deelname aan het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (hierna: CVV). Daarbij heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat deelname aan het CVV een voor betrokkene adequate voorziening is.
Bij het bestreden besluit van 12 oktober 2001 is het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens verantwoord is om aan te nemen dat betrokkene - met begeleiding - gebruik kan maken van het CVV, terwijl voorts niet is gebleken dat betrokkene door het niet meer kunnen bezoeken van op grotere afstand wonende familieleden en vrienden in een sociaal isolement dreigt te geraken.
In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen grond gevonden om tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank.
De Raad overweegt daarbij in het bijzonder nog, dat ook naar zijn oordeel de advisering van de GGD-arts zowel wat de wijze van totstandkoming als wat de motivering betreft een toereikende basis vormt voor de daaraan door gedaagde verbonden conclusie dat appellante in staat werd geacht - met begeleiding - gebruik te maken van het CVV.
Voorts is onweersproken gebleven dat betrokkene binnen het verzorgingsgebied van het CVV (Helmond, Eindhoven en Mierlo) contacten met familie en vrienden kon onderhouden, zodat geen sprake was van noodzakelijk te onderhouden bovenregionale contacten.
Het gedane beroep op het zogeheten Protocol moet, gelet op de uitspraak van de Raad van 19 november 2003, LJN-nr. AO0526, worden verworpen. De Raad volstaat hier met verwijzing naar die uitspraak.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen aanspraak.
Aldus gewezen door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) I.D. Veldman