E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. W. Boers, advocaat te Haarlem, op bij beroepschrift aange-voerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem op 20 augustus 2001 tussen partijen gewezen uitspraak met reg. nrs. 00-7285 NABW en 01-513 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 februari 2004, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boers en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar rubriek 1 en 2 van de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluiten van respectievelijk 15 juni 2000 en 22 februari 2001 heeft gedaagde uitvoering gegeven aan eerdere uitspraken van de rechtbank van 29 maart 1999 en
9 november 1999.
Gedaagde heeft bij besluit van 15 juni 2000 zijn besluit van 4 april 1997 gehandhaafd waarbij de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor dieetkosten is afgewezen op de grond dat deze kosten niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw).
Gedaagde heeft bij besluit van 22 februari 2001 zijn besluit van 20 oktober 1998 ge-handhaafd waarbij de aanvragen van appellante om bijzondere bijstand voor diverse (medische) kosten zijn afgewezen op de grond dat deze kosten in verband staan met het aan appellante voorgeschreven dieet waarvoor geen medische noodzaak is aan te wijzen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de tegen de besluiten van 15 juni 2000 en 22 februari 2001 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank zich met name gebaseerd op het op haar verzoek uitgebrachte rapport van de deskundige mr. F.M. Westerbos, adviserend verzekeringsarts, van 21 april 2001. In dit rapport is de deskundige tot het oordeel gekomen dat gelet op de bij appellante geconstateerde voedselallergieën geen medische noodzaak is aan te wijzen voor het dieet ter zake waarvan bijzondere bijstand is gevraagd. Het dieet waarvoor wel een medische indicatie bestaat brengt naar het oordeel van de deskundige geen meerkosten met zich mee.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. De grieven van appellante richten zich tegen het feit dat de rechtbank zijn uitspraak heeft gebaseerd op het rapport van de deskundige Westerbos. Deze deskundige beschikt - naar haar oordeel - niet over voldoende deskundigheid om de medische noodzaak van het dieet vast te stellen. Appellante verzoekt de Raad dan ook om advies in te winnen bij een deskundige op het gebied van de farmacologie dan wel de allergologie. Daarnaast heeft zij de Raad in overweging gegeven om haar te laten onderzoeken door een psychiater of psycholoog.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, (oud) van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Evenals de rechtbank kent ook de Raad bij de beoordeling van de noodzaak van de onderhavige kosten doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de deskundige Westerbos dat geen medische noodzaak is aan te wijzen voor het door appellante gevolgde dieet. Deze deskundige heeft zijn oordeel gebaseerd op zijn bevindingen na onderzoek van appellante alsmede op informatie van de diëtiste M. de Waal Malefijt, de allergologe T.M. Bruggink en de huisarts J.V.M. Noordeloos. De stelling van appellante dat het door haar gevolgde dieet voor haar wel medisch noodzakelijk is, en dat de conclusies van de deskundige Westerbos niet juist zijn, is gebaseerd op de eigen beleving van appellante van de uitwerking van het dieet op haar klachten en vindt geen steun in de beschikbare medische gegevens. Verder heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de stelling dat de deskundige Westerbos niet over de vereiste deskundigheid zou beschikken om de noodzaak van het dieet te beoordelen.
Het verzoek van appellante om een nieuw onderzoek te gelasten door een deskundige op het gebied van de farmacologie dan wel de allergologie wordt gelet op het vorenstaande afgewezen. De Raad heeft voorts geen aanleiding gevonden om een psychiater of psycholoog te verzoeken hem van advies te dienen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2004.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.