ECLI:NL:CRVB:2004:AO6208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5721 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van een maatregel op bijstandsuitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van een maatregel op de bijstandsuitkering van appellant. Appellant had een bijstandsuitkering aangevraagd na zijn terugkeer uit Suriname, waar hij zich had laten behandelen voor zijn ziekte. De gemeente Tilburg had besloten om een maatregel toe te passen, bestaande uit een weigering van de uitkering van 100% gedurende een maand, omdat appellant door eigen toedoen zijn arbeid in dienstbetrekking niet had behouden. Appellant was eerder werkzaam als magazijnmedewerker bij Partylite Distribution, maar had zijn dienstverband beëindigd met wederzijds goedvinden na een ziekmelding en een verzoek om verlof voor behandeling in Suriname.

De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente Tilburg terecht de maatregel had opgelegd, aangezien appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad heeft geen redenen gevonden om de beslissing van de gemeente te betwisten. De Raad heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van de maatregel af te zien en dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de wetgeving.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de appellant in het behoud van zijn arbeid en de gevolgen daarvan voor zijn recht op bijstandsuitkering.

Uitspraak

01/5721 NABW
E N K E L VO U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.F.C. Strok, advocaat te 's-Gravenhage, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 12 september 2001, reg.nr. 01/234 NABW, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd met het geding reg.nr. 01/5720 WW behandeld ter zitting van 10 februari 2004, waar voor appellant is verschenen mr. Strok en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door A.G.F. Bouwmans, werkzaam bij de gemeente Tilburg. Na de behandeling ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst en wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Appellant is op 1 april 1998 in dienst getreden als magazijnmedewerker bij Partylite Distribution te Tilburg (hierna: Partylite). Appellant was daar werkzaam op basis van een contract voor onbepaalde duur. Begin februari 2000 heeft appellant zich bij zijn werkgever ziek gemeld. Vervolgens is het dienstverband met ingang van 15 maart 2000 met wederzijds goedvinden beëindigd. Een en ander hield verband met het verzoek van appellant aan zijn werkgever om verlof voor een periode van twee maanden teneinde naar Suriname te gaan, waar hij zich voor zijn ziekte wilde laten behandelen. Partylite heeft hierin niet bewilligd omdat appellant al eerder naar Suriname was gereisd voor een behandeling die niet afdoende had geholpen. Partylite heeft voorts aangegeven dat appellant zich in Nederland onder medische behandeling diende te stellen. Aangezien appellant toch naar Suriname wilde reizen en niet voornemens was zich in Nederland te laten behandelen, is volgens een brief van Partylite van 29 februari 2000 met appellant per 15 maart 2000 een ontslag met wederzijds goedvinden overeengekomen. Appellant is vervolgens op 5 maart 2000 naar Suriname gegaan. Na terugkeer in Nederland op
16 augustus 2000 heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
Bij besluit van 6 september 2000 is deze werkloosheidsuitkering met ingang van 16 augustus 2000 blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden en er geen feiten en omstandigheden zijn aan te wijzen die in zijn situatie tot verminderde verwijtbaarheid leiden. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
16 januari 2001 ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit van 16 januari 2001 ongegrond is verklaard, heeft de Raad bij uitspraak van heden met reg.nr. 01/5720 WW bevestigd.
Appellant heeft na terugkomst in Nederland niet alleen een uitkering ingevolge de WW aangevraagd maar tevens een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Gedaagde heeft bij besluit van 3 oktober 2000 appellant met ingang van 21 augustus 2000 in aanmerking gebracht voor een bijstandsuitkering. Daarbij heeft gedaagde besloten op deze uitkering een maatregel toe te passen bestaande uit een weigering van de uitkering van 100% gedurende een maand omdat appellant door eigen toedoen zijn arbeid in dienstbetrekking niet heeft behouden.
Bij besluit van 21 december 2000 heeft gedaagde het tegen het besluit van 3 oktober 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 21 december 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het geval van appellant sprake is van het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking. De Raad onderschrijft de in dit verband door de rechtbank gebezigde overwegingen. Kortheidshalve volstaat de Raad ermee hiernaar te verwijzen.
Bij genoemde gedraging dient ingevolge artikel 14, eerste lid (oud), van de Abw en artikel 3, aanhef en onder 4, en 5, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz in beginsel een maatregel van 100% gedurende een maand te worden opgelegd.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat elke vorm van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging van appellant ontbreekt, in welk geval ingevolge artikel 14, tweede lid, tweede volzin, van de Abw van het opleggen van een maatregel moet worden afgezien. Het feit dat appellant ingaande 17 januari 2001 door gedaagde is ontheven van het nakomen van de in artikel 113 van de Abw neergelegde arbeidsverplichtingen op de grond dat hij volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, betekent niet dat appellant van de in geding zijnde gedraging geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad heeft hierbij voorts laten wegen dat appellant op geen enkele wijze heeft aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat ten tijde van zijn ontslag voor hem in Nederland geen adequate medische hulp beschikbaar was en dat hij derhalve genoodzaakt was voor een behandeling naar Suriname te gaan.
Voor het oordeel dat de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid dan wel de omstandigheden waarin appellant verkeerde gedaagde aanleiding hadden moeten geven de opgelegde maatregel met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de Abw te matigen, heeft de Raad geen aanknopingspunten kunnen vinden.
De Raad ziet ook voor het overige geen grond om te oordelen dat gedaagde met het opleggen van de in geding zijnde maatregel in strijd is gekomen met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Evenmin is gebleken van dringende redenen op grond waarvan gedaagde de bevoegdheid toekomt om van het opleggen van een maatregel af te zien.
De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M.C.M Hamer.