ECLI:NL:CRVB:2004:AO5906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5103 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van hulpmiddelen voor voeding in het kader van de Ziekenfondswet en de AWBZ

In deze zaak gaat het om de vraag of de nota's voor een Habermannfles en Habermanspenen voor vergoeding in aanmerking komen onder de Ziekenfondswet en de AWBZ. Appellant, de zorgverzekeraar, heeft in een primair besluit van 2 maart 2001 medegedeeld dat deze hulpmiddelen niet tot het verstrekkingenpakket behoren. Dit besluit is door de rechtbank Almelo in een eerdere uitspraak bevestigd, maar appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld op 10 december 2003, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellant en de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen. De rechtbank had overwogen dat de Habermannspeen als een hulpmiddel voor het toedienen van voeding moet worden aangemerkt, omdat patiënten die niet normaal kunnen voeden, afhankelijk zijn van alternatieve manieren van voeden. De Raad is echter tot een ander oordeel gekomen.

De Raad concludeert dat de Habermannspenen en de Habermannfles niet kunnen worden aangemerkt als eetapparaten of hulpmiddelen voor het toedienen van voeding zoals bedoeld in de Regeling Hulpmiddelen 1996. De Raad heeft dit oordeel onderbouwd met verwijzingen naar de tekst en toelichting van de Regeling, waarin wordt gesteld dat een eetapparaat een onderstel moet hebben dat een bord kan verplaatsen. Dit is niet het geval voor de gevraagde hulpmiddelen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

02/5103 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant,
en
[gedaagde], wettelijk vertegenwoordigd door L.A. Trouerbach, wonende te [woonplaats].
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Almelo op 26 augustus 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 5 november 2003 heeft appellant de Raad nog een kopie van een voorbeeld van een eetapparaat toegezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 10 december 2003, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De behandelend kinderarts heeft ten behoeve van [gedaagde] op 28 maart 2001 een aanvraag ingediend voor vergoeding van Habermannspenen.
Bij primair besluit van 2 maart 2001 heeft appellant gedaagde medegedeeld dat de nota's voor een Habermannfles en Habermanspenen niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de betreffende hulpmiddelen volgens appellant niet tot het verstrekkingenpakket (van de Ziekenfondswet en de AWBZ) behoren.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door appellant bij het bestreden besluit van 7 augustus 2001 ongegrond verklaard. Aan dat bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat de gevraagde speciale Habermannspenen, en ook spenen in het algemeen, niet uitdrukkelijk vermeld worden in de Regeling Hulpmiddelen 1996 (hierna: de Regeling). Voorts is appellant van mening dat een Habermannspeen niet is aan te merken als een hulpmiddel voor het toedienen van voeding als bedoeld in artikel 24 van de Regeling.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
"Patiënten bij wie normale voeding om enigerlei reden ongewenst of onmogelijk is geworden, zijn aangewezen op een alternatieve wijze van voeden. De Habermannspeen moet gezien worden als een hulpmiddel dat specifiek bestemd is voor het toedienen van voeding. Zonder de speen kan niet in de eerste levensbehoefte van eiser, vanwege diens schisis, worden voorzien. Verweerder heeft aangegeven dat de speen geen eetapparaat is omdat dergelijke apparaten de beperkingen in het gebruik van armen en handen compenseren. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de Habermannspeen als een eetapparaat in de zin van artikel 24, lid 1 onder d van de Regeling moet worden aangemerkt. Voor een beperktere uitleg zoals verweerder die voorstaat geeft de tekst van de Regeling geen aanknopingspunt. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de wet.".
Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Appellant is van opvatting dat het door gedaagde gevraagde hulpmiddel, gelet op de toelichting op artikel 24 van de Regeling, niet aangemerkt kan worden als een eetapparaat in de zin van de Regeling. Overigens is appellant van mening dat met een kleine aanpassing aan de reguliere speen hetzelfde effect bereikt kan worden als met de Habermannspeen.
Anders dan de rechtbank is de Raad alles in aanmerking genomen tot het oordeel gekomen dat het gevraagde hulpmiddel (Habermannspenen en Habermannfles) niet aangemerkt kan worden als een eetapparaat of een ander hulpmiddel voor het toedienen van voeding als aangegeven in artikel 24 van de Regeling. Voor dat oordeel heeft de Raad voldoende steun gevonden in de tekst van en de toelichting op (met name het eerste lid, onderdeel d van) artikel 24 van de Regeling. Met name uit de toelichting blijkt dat het moet gaan om een eetapparaat dat bestaat uit een onderstel (frame aandrijfgedeelte en lepelarm) waarop een bord kan worden verplaatst. Van een dergelijk apparaat is in dit geval geen sprake.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het inleidend beroep van gedaagde alsnog ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) I.D. Veldman
FB/11/2