ECLI:NL:CRVB:2004:AO4699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4538 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.A. van de Laar, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, dat op 6 december 1999 was genomen. Dit besluit hield in dat appellant een bedrag van f 5.094,23 moest terugbetalen, in maandelijkse termijnen van f 213,--. Appellant had op 15 februari 2000 bezwaar gemaakt tegen dit terugvorderingsbesluit, maar dit bezwaar werd door gedaagde niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaar op 7 december 1999 begon en op 17 januari 2000 eindigde. Het ingediende bezwaar was te laat, aangezien het pas op 23 februari 2000 door gedaagde was ontvangen.

De Raad heeft vervolgens beoordeeld of er aanleiding was om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel biedt de mogelijkheid om een bezwaar toch ontvankelijk te verklaren als de indiener redelijkerwijs niet in verzuim kan worden geacht. De Raad heeft, net als de rechtbank, geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in verzuim was. De argumenten die namens appellant naar voren zijn gebracht, waaronder de stelling dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en het besluit niet heeft begrepen, zijn door de Raad niet overtuigend geacht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de wettelijke termijnen in het bestuursrecht, vooral in sociale zekerheidszaken.

Uitspraak

01/4538 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 3 juli 2001 tussen partijen gewezen uitspraak,
reg. nr. AWB 00/4140, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting op 13 januari 2004, waar voor appellant niemand is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door H.L.P.M. van Helden, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 6 december 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft gedaagde van appellant met toeassing van artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) een bedrag van f 5.094,23 teruggevorderd, in maandelijkse termijnen van
f 213,--.
Bij brief van 13 december 1999 heeft appellant gedaagde verzocht het maandelijkse aflossingsbedrag te verlagen naar
f 100,--.
Bij besluit van 21 januari 2000 heeft gedaagde dit verzoek afgewezen.
Namens appellant is op 15 februari 2000 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 januari 2000. Hierbij heeft appellant aangegeven dat afzonderlijk bezwaar is gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit van 6 december 1999.
Bij besluit van 18 april 2000 heeft gedaagde het bezwaar tegen (de hoogte van) het invorderingsbedrag ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit tot terugvordering van 6 december 1998 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
De rechtbank heeft het namens appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 18 april 2000 ongegrond verklaard.
In hoger beroep is aangevoerd - samengevat - dat appellant de Nederlandse taal niet machtig is en het besluit van
6 december 1999 niet heeft begrepen zodat het bezwaar van 15 februari 2000 als tijdig tegen de terugvordering ingediend bezwaar dient te worden aangemerkt en voorts dat er geen grond bestaat om enig bedrag van appellant terug te vorderen.
De Raad overweegt het volgende.
In dit geding is - gelet op de aangevoerde gronden in hoger beroep - uitsluitend aan de orde de vraag of gedaagde het namens appellant gemaakte bezwaar, voorzover zich dat richtte tegen de terugvordering, bij het besluit van 18 april 2000 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad stelt vast dat op grond van het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 6 december 1999 is aangevangen op 7 december 1999 en eindigde op 17 januari 2000. Blijkens de gedingstukken is het door appellant ingediende bezwaarschrift, waarop bij het bestreden besluit is beslist, gedateerd op 15 februari 2000 en door gedaagde ontvangen op 23 februari 2000.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat appellant de voor het indienen van het bezwaarschrift geldende termijn niet in acht heeft genomen en dient de Raad zich vervolgens uit te laten over de vraag of gedaagde terecht geen aanleiding heeft gevonden om niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten op de grond dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en hij onderschrijft de gronden waarop de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Ook hetgeen namens appellant overigens in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.