ECLI:NL:CRVB:2004:AO3746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/ 5871 AW en 01/ 5875 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Functiewaardering van Hoofd Educatief Centrum binnen de Koninklijke Landmacht

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van de functie van Hoofd Educatief Centrum (Hoofd EC) binnen de Koninklijke Landmacht. Appellanten, werkzaam als burgerambtenaren in deze functie, hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarbij de waardering van hun functie was vastgesteld op 46 punten, resulterend in indeling in hoofdgroep IV, niveaugroep c, en salarisschaal 10. Appellanten waren van mening dat deze waardering onjuist was en dat hun functie ten onrechte niet in een hogere salarisschaal was ingedeeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de waardering van de functie met toepassing van het functiewaarderingsysteem FUWASYS, versie 97.1, correct was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten van de Directeur Centrale Dienst Personeel en Organisatie van de Koninklijke Landmacht, die de bezwaren van appellanten ongegrond verklaarden, vernietigd moesten worden, maar dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven. De Raad benadrukte dat de toetsing van de functiewaardering terughoudend dient te zijn en dat functies op zichzelf beoordeeld moeten worden, zonder onderlinge vergelijking. De Raad concludeerde dat de grieven van appellanten niet slagen en dat de bestreden besluiten de toetsing door de Raad kunnen doorstaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2004.

Uitspraak

01/ 5871 AW en 01/ 5875 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante 1, [appellant], wonende te [woonplaats], appellant 2,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 20 september 2001, nrs. SBR 00/951 en 00/970.
Namens de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, die in de uitspraken als verwerende partij is aangemerkt, zijn verweerschriften ingediend.
Desgevraagd hebben appellanten een schriftelijke reactie gegeven op 's-Raads uitspraak van 17 april 2003, nrs. 01/805 AW, 01/1601 AW+ 01/1602 AW, 01/4363 AW + 01/4364 AW en 01/4828 AW+ 01/4829 AW.
Gedaagde heeft nog een stuk ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 8 januari 2004, waar appellanten in persoon zijn verschenen en appellante 1 is bijgestaan door mr. J.E. Hoetink, advocaat te Utrecht. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Zalm en A.E.H.H. Sluyterman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. Appellanten waren ten tijde in dit geding van belang werkzaam als burgerambtenaar in de functie van Hoofd Educatief Centrum (Hoofd EC). De twaalf educatieve centra maken deel uit van de Begeleidingsorganisatie Civiel Onderwijs (BOCO) van de landmacht. Bij besluiten van 24 augustus 1999 is de waardering van deze functie met toepassing van het op artikel 5 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) gebaseerde functiewaarderingsysteem FUWASYS, versie 97.1, per 1 maart 1998 vastgesteld op 46 punten, resulterend in indeling in hoofdgroep IV, niveaugroep c, en salarisschaal 10. De door appellanten tegen die besluiten gemaakte bezwaren zijn bij besluiten van de Directeur Centrale Dienst Personeel en Organisatie van de Koninklijke Landmacht van 11 april 2000 ongegrond verklaard. Weliswaar is bij deze besluiten de puntenscore verhoogd naar 48 punten, maar dit leidde niet tot een andere indeling.
2. Bij de aangevallen uitspraken zijn de namens appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3. De Raad heeft in de bij rubriek I vermelde uitspraak van 17 april 2003 in een aantal gelijksoortige geschillen de bestreden besluiten vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van die besluiten in stand gelaten. Partijen zijn van voormelde uitspraak in kennis gesteld. Naar aanleiding van de in hoger beroep door partijen ingenomen standpunten overweegt de Raad als volgt.
Bevoegdheid
4. Gelet op de hiervoor onder 3. vermelde uitspraak van de Raad komen de aangevallen uitspraken en de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking wegens onbevoegd-heid van zowel de Directeur Centrale Dienst Personeel en Organisatie als de Bevelhebber der Landstrijdkrachten. Nu het wel bevoegde bestuursorgaan, de Staatsecretaris van Defensie bij brieven van 17 oktober 2003 heeft meegedeeld dat hij de in geding zijnde functiewaarderingsbesluiten alsnog voor zijn rekening neemt, zal de Raad uit het oogpunt van proceseconomie het geschil tussen partijen - waarbij de voormelde staatssecretaris als gedaagde wordt aangeduid - materieel beslechten. Daartoe zal hij bezien of de rechtsgevolgen van de door appellanten bestreden besluiten al of niet in stand dienen te worden gelaten.
De functiewaardering
5.1. Zoals onder 1. is vermeld, zijn de onderhavige functiewaarderingsbesluiten genomen met toepassing van het FUWASYS. Dit functiewaarderingssysteem vindt zijn grondslag in de van toepassingverklaring door de Minister van Defensie bij besluit van 9 maart 1994, krachtens artikel 5 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (BBAD), van de door de Minister van Binnenlandse Zaken ter uitvoering van artikel 5 van het BBRA 1984 gegeven (normerings)voorschriften. Daarvan zijn hier van belang het besluit van laatstgenoemde minister van 24 augustus 1994, Stcrt. 165, waarbij het functie-waarderingssysteem FUWASYS is vastgesteld, en het Besluit Normeringsstelsel FUWASYS 1997 van 16 april 1998, Stcrt. 97, waarbij het systeem enigszins is aangepast. In dit functiewaarderingssysteem wordt de zwaarte van een functie bepaald aan de hand van een normeringsstelsel. Dit normeringsstelsel bestaat uit een meetsysteem
(14 kenmerken - elk in 5 niveaus van oplopende zwaarte beschreven - met conversieformule) en uit voorbeeldmateriaal. Bij het waarderen van een functie wordt voor elk van de kenmerken de score (te weten 1, 2, 3, 4 of 5) bepaald. Het daaruit resulterende scoreprofiel toont de zwaarte van de functie. Op grond daarvan wordt de salarisschaal vastgesteld. Aan de hand van het in het systeem opgenomen voorbeeld-materiaal kunnen de resultaten worden geverifieerd, toegelicht en verduidelijkt.
5.2. De rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige dient volgens vaste jurisprudentie een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust.
5.3. De Raad onderschrijft ook voor de onderhavige gedingen hetgeen is overwogen in de onder 3. vermelde uitspraak van 17 april 2003. Naar aanleiding van hetgeen nader door appellanten naar voren is gebracht, voegt de Raad daaraan nog het volgende toe.
5.4. Appellant 2 heeft ter zitting aangevoerd dat van de zijde van gedaagde bij de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) een onjuiste situatie is geschetst, waardoor de CABF de functie minder zwaar heeft gewogen. Nu appellant dit punt niet eerder mondeling of schriftelijk in de bezwaarschriftenprocedure of bij de behandeling in eerste aanleg aan de orde heeft gesteld, terwijl hij dat wel had kunnen doen, en hij zijn stelling pas ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht zodat gedaagde daarop niet heeft kunnen reageren, laat de Raad deze stelling als tardief aangevoerd buiten beschouwing.
5.5. Kenmerk 8: effect van de beslissingen.
Ten aanzien van de voorspelbaarheid van de gevolgen van de beslissingen en de termijn waarop die gevolgen vastgesteld kunnen worden is gedaagde ervan uitgegaan dat er bij de beslissingen van het hoofd EC in het algemeen sprake is van een onzekerheidsmarge waarbij het effect nog voorspelbaar is en waarvan de gevolgen binnen een jaar kunnen worden vastgesteld. De omstandigheid dat appellanten soms contracten dienden af te sluiten die een langere looptijd hadden dan een jaar doet daaraan niet af. De Raad acht ook voor dit kenmerk de toegekende score van 3 punten niet onhoudbaar.
5.6. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de waardering van hun functie bezien moet worden in het licht van de beoordeling van de studiebegeleiders, aan wie zij als Hoofd-EC leiding geven, en die eveneens zijn ingedeeld in schaal 10. Appellanten stellen dat de functie van studiebegeleider om beleidsmatige redenen is opgewaardeerd en dat gedaagde, gelet op het verschil in het niveau van de werkzaamheden, daaraan tevens het gevolg had moeten verbinden dat appellanten worden ingeschaald in schaal 11. Naar de mening van appellanten past het niet dat de leidinggevende niet in een hogere schaal is geplaatst dan zijn ondergeschikte. Deze grief kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. Niet is gebleken dat gedaagde het functiewaarderingssysteem FUWASYS in het geval van appellanten onjuist heeft toegepast. In dit systeem dient iedere te waarderen functie op zichzelf te worden bezien en vindt waardering niet plaats door functies onderling naar zwaarte te vergelijken. Ook als wordt aangenomen dat de functie van studiebegeleider ten onrechte te hoog is gewaardeerd, is gedaagde niet gehouden die fout in de waardering van andere functies te laten doorwerken. Bovendien is inherent aan dit systeem dat functies die verschillend scoren in zwaarte uiteindelijk toch in dezelfde salarisschaal ingedeeld kunnen worden, wanneer die scores blijven binnen de in de conversieformule gegeven bandbreedte van die schaal. Ook is het, anders dan appellanten betogen, niet zo dat de functie van een leidinggevende per definitie is ingedeeld in een hogere salarisschaal dan de functie van zijn ondergeschikte. De omstandigheid dat appellanten in een militaire omgeving werken, die gekenmerkt wordt door strakke hiërarchische verhoudingen, doet daaraan niet af.
5.7. Gelet op het hiervoor overwogene, treffen de grieven van appellanten geen doel en kunnen de bestreden besluiten inhoudelijk gezien de toetsing van de Raad doorstaan. De Raad zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechts-gevolgen van de vernietigde besluiten in stand laten.
6. De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken van 20 september 2001, nrs. SBR 00/951 en 00/970;
Verklaart de beroepen van appellanten gegrond;
Vernietigt de besluiten van 11 april 2000;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 11 april 2000 geheel in stand blijven;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden wegens in eerste aanleg en in hoger beroep betaald griffierecht aan ieder van appellanten een bedrag van in totaal € 256,39 (voorheen f 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
HD
2.02