ECLI:NL:CRVB:2004:AO3575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/4180 CSV + 00/4306 CSV + 00/4307 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maaltijdvergoedingen en sociale verzekeringspremies in het kader van overwerk bij cosmeticastands

In deze zaak gaat het om de vraag of de maaltijdvergoedingen die door eiseres, een groothandel in cosmetica, aan haar werkneemsters worden verstrekt, als loon moeten worden aangemerkt in het kader van de sociale verzekeringspremies. De werkneemsters werken op koopavonden en hebben recht op een maaltijdvergoeding van f 22,50 per koopavond, maar ontvangen deze vergoeding niet als zij eerder op de dag beginnen. Na een looninspectie concludeert de inspecteur dat eiseres geen opgave heeft gedaan van deze vergoedingen, wat leidt tot correctienota's en boetes van de zijde van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kosten voor een maaltijd, gemaakt na een lange werkdag, kunnen worden aangemerkt als kosten ter verwerving van loon. De Raad stelt vast dat de werkneemsters, na een werkdag van 11 uur, gebruik maken van een maaltijd in een restaurant, wat in lijn is met hun levenspatroon. De Raad wijst erop dat het aan de werkgever is om aan te tonen dat de verstrekte vergoedingen niet als loon moeten worden aangemerkt, en dat de gebruikelijke kosten voor maaltijden in dit geval niet als persoonlijke uitgaven kunnen worden beschouwd.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de besluiten van het Uwv heeft vernietigd, en oordeelt dat de verstrekte maaltijdvergoedingen niet als loon moeten worden aangemerkt. De Raad veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak biedt een belangrijke verduidelijking over de behandeling van maaltijdvergoedingen in het kader van sociale verzekeringen, vooral in situaties van overwerk.

Uitspraak

00/4180 CSV
00/4306 CSV
00/4307 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[B.V. X., gevestigd te Y.], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 1 april 1998 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen besluiten van 16 december 1997 en 14 januari 1998, inhoudende een correctienota over het jaar 1992, onderscheidenlijk correctienota's over de jaren 1993 tot en met 1996.
Bij besluit van 10 juli 1998 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen besluiten van 23 maart 1998, inhoudende boetenota's over de jaren 1992 tot en met 1996, en gegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen een besluit van 2 april 1998, inhoudende een correctienota over 1997.
De rechtbank Zutphen heeft bij uitspraak van 22 juni 2000 de namens gedaagde tegen deze besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, appellant opgedragen nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaarschriften, bepaald dat appellant het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt en appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 5 september 2000 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde heeft mr. E.R. Maas, belastingadviseur bij Mazars Paardekooper Hoffman te Rotterdam, een verweerschrift, gedateerd 13 januari 2003, ingediend.
Bij brief van 8 april 2003 heeft appellant de Raad nog enkele stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 april 2003, waar voor appellant is verschenen mr. M.A. Koenders, werkzaam bij het Uwv, en waar voor gedaagde is verschenen mr. Maas, voornoemd.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als verweerder en gedaagde als eiseres, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiseres exploiteert een groothandel in cosmetica, parfums en aanverwante artikelen. Werkneemsters van eiseres werken in cosmeticastands in de Bijenkorf.
Zij werken op dagen met een koopavond 11 uur en hebben tussen 17.00 uur en 19.00 uur bij toerbeurt een pauze van 45 minuten. Zij nuttigen dan een maaltijd in een nabij gelegen restaurant. Omdat de verkoopsters er representatief uit moeten zien is gebruik van de maaltijd in een restaurant noodzakelijk, aldus eiseres. Eiseres kent een maaltijdvergoeding toe van f 22,50 per koopavond. Ingeval een werkneemster eerst om 14.00 uur met haar arbeid begint wordt geen maaltijdvergoeding toegekend.
Nadat door een looninspecteur onderzoek was verricht en is geconcludeerd dat eiseres geen opgave heeft gedaan van maaltijdvergoedingen heeft verweerder op 16 december 1997 aan eiseres toegezonden een correctienota voor het loontijdvak 1992 over een bedrag van f 1.707,-- ter zake van sociale verzekeringspremies.
(…..)
Op 14 januari 1998 zijn correctienota's toegezonden over de loontijdvakken 1993 (f 2.141,--) 1994 (f 2.080,--) 1995 (f 2.282,--) en 1996 ( f 1.989,--).
Op 24 december 1997 heeft verweerder besloten boetes op te leggen en een verzuim te registreren.
Op 23 maart 1998 zijn voor de jaren 1992 tot en met 1996 boetenota's verzonden.".
Bij zijn besluiten van 1 april 1998 en 10 juli 1998 heeft appellant deze nota's met betrekking tot de door gedaagde aan haar werkneemsters verstrekte maaltijdvergoedingen gehandhaafd. Een correctienota inzake niet ingehouden loonheffing heeft appellant niet gehandhaafd, omdat is gebleken dat de belastingdienst afziet van een naheffing.
De rechtbank heeft deze besluiten niet in stand gelaten op de grond dat bij het besluit van 1 april 1998 appellant een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) met als gevolg dat het besluit van 10 juli 1998 op een onjuiste grondslag berust. Daartoe heeft zij het volgende overwogen:
"4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet sociale verzekeringen (lees: Sociale Verzekering) is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder k. van die wet behoren tot het loon niet vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten ter verwerving van loon.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen bij een 11-urige werkdag en de gegeven omstandigheden kosten gemaakt voor een eenvoudige maaltijd worden aangemerkt als gemaakt ter verwerving van loon. Het is in overeenstemming met het reeds in de begin jaren negentig bestaande levenspatroon te achten dat de werkneemsters van eiseres na acht uur te hebben gewerkt in een horecagelegenheid gaan eten.
Het was immers voor hen niet goed doenlijk een warme maaltijd van huis mee te nemen en niet (meer) gebruikelijk deze, na een achturige werkdag, niet te nuttigen.
De rechtbank wijst ook op het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1968 BNB 1969/14.
Voorts mag als vaststaand worden aangenomen dat de werkneemsters daarbij kosten hebben gemaakt die zij niet zouden hebben gemaakt indien zij die dag niet zouden hebben gewerkt.
Verweerder betwist dit kennelijk op zich zelf ook niet, doch verlangt dat een bonnenadministratie wordt bijgehouden opdat kan worden aangetoond dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt.
De hier in geding zijnde kosten zijn evenwel zo zeer gebruikelijk en liggen zo zeer in de lijn der verwachting en het bijhouden van een bonnenadministratie is zodanig bezwarend dat niet valt in te zien dat niet zou kunnen worden volstaan met een vrijgesteld normbedrag, zijnde de kosten van een eenvoudige maaltijd minus een besparing.".
Appellant heeft in hoger beroep primair aangevoerd dat, nu er in casu sprake is van structureel en voorzienbaar overwerk, er geen plaats is voor een verstrekking van een premievrije maaltijdvergoeding. Feitelijk gaat het naar de mening van appellant om werkzaamheden op reguliere arbeidstijden. Nu van de werkneemsters van gedaagde niet wordt verlangd dat zij betalingsbewijzen overleggen, is er geen sprake van loon in natura, in welk geval de besparing tot het premieplichtige loon moet worden gerekend. Uitgaven voor voeding en dranken strekken in het algemeen tot bevrediging van persoonlijke behoeften welke alsdan behoren tot de sfeer van de inkomensbesteding. Vergoedingen daarvoor behoren dan ook in het algemeen tot het loon. Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat zich een uitzondering voordoet, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij overwerk. Appellant meent dat voor zijn standpunt steun is te vinden in het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1993, VN 1993/3102.
Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat, voorzover er wel sprake is van kosten tot verwerving van loon, gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de hoogte van de verstrekte vergoeding en de daadwerkelijk gemaakte kosten. De door gedaagde bijgehouden bonnenadministratie van enkele werkneemsters in de eerste drie maanden van 1998 levert naar de mening van appellant niet de vereiste onderbouwing op. De gehouden steekproef acht appellant niet representatief.
Gedaagde meent onder verwijzing naar het door de rechtbank genoemde arrest van de Hoge Raad van 27 november 1968 dat bij langdurig overwerk het gebruik van een maaltijd noodzakelijk is voor de vervulling van de dienstbetrekking. Een vergoeding daarvoor is dan ook toegestaan. Voorts meent gedaagde dat het beroep van appellant op het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1993 dient te falen, nu dat arrest ziet op een maaltijdvergoeding bij een achturige werkdag, zij het met als aanvangstijdstip 13.00 uur. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van appellant heeft gedaagde aangevoerd dat de door haar gehouden steekproef wel representatief moet worden geacht. Bovendien is daarbij gebleken dat de werkneemsters het bedrag van de besparingswaarde voor eigen rekening nemen. Gemiddeld werd er f 32,50 besteed aan een maaltijd. Hierbij heeft gedaagde erop gewezen dat deze steekproef en de uitkomsten daarvan wel zijn geaccepteerd door de Belastingdienst.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, CSV behoren niet tot het loon vergoedingen voorzover die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Uitgaven voor voeding en dranken strekken in het algemeen tot bevrediging van persoonlijke behoeften en behoren alsdan tot de sfeer van de inkomensbesteding. Vergoedingen van een werkgever voor deze uitgaven behoren dan ook als regel tot het loon. Het is aan de werkgever die zodanige vergoeding verstrekt om aannemelijk te maken dat zich de uitzondering van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV voordoet, zoals bij ambulant personeel en overwerk het geval kan zijn. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat indien een werkneemster van gedaagde op dagen met een koopavond 11 uur werkt, er sprake is van overwerk. Ook al is een werkneemster ingeroosterd voor een werkdag van meer dan het normale aantal uren dat gewerkt pleegt te worden, zulks ontneemt aan de meerdere uren niet het karakter van overwerk. In beginsel moet dan ook aanvaard worden dat gedaagde een maaltijdvergoeding kan verstrekken.
Dit laatste neemt evenwel niet weg dat tevens geldt dat tegenover de verstrekte vergoeding ook daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. Naar het oordeel van de Raad biedt de kennelijk in overleg met de Belastingdienst door gedaagde in de eerste drie maanden van 1998 gehouden steekproef voldoende basis om aannemelijk te achten dat hiervan sprake is.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--;
Verstaat dat van appellant een recht van € 384,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. S.K. Welbedacht als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als grif-fier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Soci-ale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.