[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, gedaagde 1,
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, gedaagde 2.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van deze Raad van 15 mei 2003, TAR 2003, 156, is de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2001, nr. AW 98/2287-SIMO, vernietigd, is het beroep van appellante tegen een door gedaagde 1 namens gedaagde 2 genomen besluit van 21 oktober 1998 gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd. Tevens is vernietigd het primaire besluit van 9 november 1995 van gedaagde 1 waarbij een beoordeling was vastgesteld. Voorts is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 oktober 1998, voorzover betrekking hebbend op de handhaving van het verleende eervol ontslag, in stand blijven en zijn bepalingen gegeven met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding is het onderzoek heropend en zijn de stukken in handen van de voorzitter gesteld.
Appellante heeft de door haar verzochte schadevergoeding nader toegelicht in een schrijven van 30 juni 2003. Namens gedaagden is hierop bij brief van 1 september 2003 gereageerd. Appellante heeft op 4 oktober 2003 nog nader gereageerd.
De behandeling van het geding is voortgezet ter zitting van 8 januari 2004, waar appellante in persoon is verschenen en gedaagden zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam en J. Rijsdam, werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond.
1. Appellante heeft verzocht om vergoeding van in verband met de procedure in eerste aanleg gemaakte kosten van rechtsbijstand. Voorts heeft zij verzocht om vergoeding van inkomensschade en immateriële schade.
2. Gedaagden hebben het standpunt ingenomen dat appellante in principe aanspraak kan maken op vergoeding van door het ontslag ontstane inkomensschade, welke dan wel door haar zal moeten worden onderbouwd. Ter zitting hebben gedaagden zich bereid verklaard ter compensatie van alle inkomensschade, waaronder alle eventueel nog openstaande salarisposten, een vergoeding te verstrekken ter grootte van drie maanden bruto-salaris, te vermeerden met wettelijke rente. Voorts is erkend dat appellante door het ontslag geestelijk leed heeft ondergaan, waarbij het aan de Raad is overgelaten hiervoor een billijke vergoeding vast te stellen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan veroordeling in de kosten van rechtsbijstand plaatsvinden overeenkomstig de in het Besluit proceskosten bestuursrecht gestelde regels. Nu bij de onder I genoemde uitspraak van de Raad deze kostenveroordeling reeds heeft plaatsgevonden, is er geen ruimte voor een nadere schadevergoeding in dit kader.
3.2. Appellante heeft naar voren gebracht de door haar gestelde inkomensschade niet te kunnen becijferen, omdat zij na het ontslag veel verschillende dienstverbanden heeft gehad en niet beschikt over alle inkomensgegevens uit die tijd. Onder die omstandig-heden acht de Raad niet aangetoond dat appellante recht heeft op een hogere vergoeding dan het door gedaagden aangeboden bedrag ter grootte van drie maanden salaris (dat appellante ten tijde van het ontslag genoot) ter derving van het verlies aan inkomsten als gevolg van het ontslag. De Raad stelt de vergoeding dan ook vast op dat bedrag, vermeerderd met conform vaste jurisprudentie van de Raad (zie CRvB 18 april 2002, TAR 2002, 122) te berekenen wettelijke rente.
3.3. Door gedaagden is erkend dat appellante door de beoordeling en het ontslag geestelijk leed heeft ondervonden dat ook lichamelijk zichtbaar tot uiting is gekomen. De Raad stelt de vergoeding wegens immateriële schade, gezien de omstandigheden van dit geval, naar billijkheid vast op € 1.500,-.
4. De Raad acht tenslotte termen aanwezig om gedaagden te veroordelen in de proces-kosten van appellante in dit geding, bestaande uit reiskosten ten bedrage van € 14,70.
De Centrale Raad van Beroep,
Veroordeelt de politieregio Rotterdam-Rijnmond tot vergoeding van door appellante geleden inkomensschade overeenkomstig hetgeen onder 3.2. van deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt voornoemde politieregio voorts tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,-;
Veroordeelt gedaagden in de proceskosten van appellante in dit geding tot een bedrag van € 14,70, te betalen door de politieregio Rotterdam-Rijnmond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.