ECLI:NL:CRVB:2004:AO2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/905 CSV, 03/906 CSV, 03/907 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding termijn griffierecht

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposanten, die zich richtte tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Almelo. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juni 2003 het hoger beroep van de opposanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht van € 327,-- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De opposanten hebben hiertegen een verzetschrift ingediend, waarin zij voor het eerst een beroep deden op betalingsonmacht. De zitting vond plaats op 10 december 2003, maar partijen zijn niet verschenen.

De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat de betaling van het griffierecht binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 1 april 2003 had moeten plaatsvinden. De Raad heeft geen redenen gevonden om te concluderen dat de opposanten niet in verzuim zijn geweest. Het beroep op betalingsonmacht, dat pas in het verzetschrift werd gedaan, werd als te laat beschouwd, aangezien dit beroep binnen de termijn voor betaling van het griffierecht had moeten worden ingediend. De Raad heeft de argumenten in het verzetschrift niet overtuigend geacht en heeft besloten het verzet ongegrond te verklaren.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in het openbaar op 21 januari 2004, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

03/905 CSV
03/906 CSV
03/907 CSV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen:
[B.V. 1], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[B.V. 2], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[opposant], wonende te [woonplaats], opposanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Bij uitspraak van de Raad van 19 juni 2003 is het door opposanten ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Almelo van 14 januari 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben opposanten een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 10 december 2003, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 19 juni 2003 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 327,-- niet binnen de in de laatstelijk aangetekend verzonden brief van de Raad van 1 april 2003 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposanten niet in verzuim zijn geweest.
In geding is de vraag of de hoger beroepen van opposanten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij ook in het door [opposant] ingediende verzetschrift geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat opposanten het verzuim niet kan worden tegengeworpen.
De Raad tekent daarbij aan dat eerst in het verzetschrift een beroep is gedaan op betalingsonmacht. Zoals uit de jurisprudentie van de Raad blijkt dient een beroep op betalingsonmacht te geschieden binnen de gestelde termijn voor betaling van het griffierecht. In onderhavig geval is daarvan geen sprake.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.