ECLI:NL:CRVB:2004:AO2542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Oordeel over niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding termijn griffierecht
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposanten, die zich richtte tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Almelo. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juni 2003 het hoger beroep van de opposanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht van € 327,-- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De opposanten hebben hiertegen een verzetschrift ingediend, waarin zij voor het eerst een beroep deden op betalingsonmacht. De zitting vond plaats op 10 december 2003, maar partijen zijn niet verschenen.
De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat de betaling van het griffierecht binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 1 april 2003 had moeten plaatsvinden. De Raad heeft geen redenen gevonden om te concluderen dat de opposanten niet in verzuim zijn geweest. Het beroep op betalingsonmacht, dat pas in het verzetschrift werd gedaan, werd als te laat beschouwd, aangezien dit beroep binnen de termijn voor betaling van het griffierecht had moeten worden ingediend. De Raad heeft de argumenten in het verzetschrift niet overtuigend geacht en heeft besloten het verzet ongegrond te verklaren.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in het openbaar op 21 januari 2004, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.