ECLI:NL:CRVB:2004:AO2509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5595 AW-VV, 04/ 109 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke herzieningszaak

In deze zaak heeft de verzoeker op 10 maart 2003 een verzoek ingediend tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 september 2001, waarin zijn ontslaguitkering per 1 april 1988 was gehandhaafd. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 28 juli 2003 al aangegeven dat het verzoek om herziening niet voor inwilliging in aanmerking komt, omdat de stellingen van verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De verzoeker heeft opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, maar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van 28 juli 2003 herhaald en geconcludeerd dat het verzoek opnieuw als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 januari 2004 door mr. H.A.A.G. Vermeulen, met mr. S.P. Madunic als griffier.

Uitspraak

03/5595 AW-VV
04/ 109 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde.
I. INLEIDING
Op 10 maart 2003 heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 september 2001,
nr. 99/67 AW en 00/4002 AW.
Vervolgens heeft verzoeker op 10 november 2003 het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
1.1. Bij de hiervoor vermelde uitspraak van 20 september 2001 heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van 9 oktober 1998 waarbij de vervallenverklaring van de ontslaguitkering van verzoeker per 1 april 1988 is gehandhaafd omdat hij per die datum in zodanige mate werkzaam was dat hij niet als werkloos kon gelden, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
1.2. Een eerder verzoek om herziening van de uitspraak van 20 september 2001 van verzoeker heeft de Raad bij uitspraak van 13 februari 2003, nr. 02/6130 AW, afgewezen.
1.3. In verband met het op 10 maart 2003 gedane verzoek om herziening van de uitspraak van 20 september 2001 heeft verzoeker reeds eerder een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Dat verzoek heeft de voorzieningenrechter van de Raad bij uitspraak van 28 juli 2003, geregistreerd onder 03/2505 AW-VV en 03/2509 AW-VV, afgewezen.
2. Naar aanleiding van het thans gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3. Aan zijn uitspraak van 28 juli 2003 heeft de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat hij niet onwaarschijnlijk acht dat de Raad zal oordelen dat ook het verzoek om her-ziening van 10 maart 2003 niet voor inwilliging in aanmerking komt. Dit reeds omdat de stellingen van verzoeker geen betrekking hebben op nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in
artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Awb. Voorts heeft de voorzie-ningenrechter erop gewezen dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening volgens vaste rechtspraak niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over het in 1.1. vermelde besluit te voeren en evenmin om een discussie over het oordeel dat de Raad daarover reeds heeft gegeven te openen.
4. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verzoeker in het kader van het onderhavige verzoek heeft gewezen op een aan hem gerichte brief van een consulent van het arbeidsbureau Zuid-Oost Drenthe namens de directeur van dit bureau van 3 april 1995. Deze brief geeft volgens verzoeker aan dat hij anders dan in de uitspraak van 20 september 2001 is aangenomen van 1988 tot 1996 als werkloos kon gelden.
5. Deze stelling brengt de voorzieningenrechter niet tot een andere uitspraak dan die hij op 28 juli 2003 heeft gegeven. Opnieuw is geen sprake van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Met verwijzing naar en overname van hetgeen hij ten aanzien van het eerdere verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft overwogen concludeert de voorzieningenrechter dat ook het onderhavige verzoek als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.
6. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr. S.P. Madunic als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S.P. Madunic.