ECLI:NL:CRVB:2004:AO2505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1524 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • M.S.E. Wulffraat-Van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake ontslaguitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die eervol ontslag heeft gekregen als personeelsfunctionaris bij de politie en recht heeft op een uitkering op basis van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Appellant heeft in 1999 verzocht om zijn ontslaguitkering gelijk te laten lopen met de verhogingen van de gemeentelijke salarisschaal, maar dit verzoek werd afgewezen. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd op 18 oktober 2000 ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens op 28 augustus 2001 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar, maar de rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat er geen beroepsmogelijkheden meer openstonden voor appellant, omdat er al een beslissing op bezwaar was genomen.

In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Hij stelde dat gedaagde geen besluit had genomen dat inging op zijn argumenten in bezwaar en dat het advies van de bezwarenadviescommissie niet deugdelijk was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 december 1999 ongegrond was verklaard en dat dit een beslissing op bezwaar was, waartegen appellant beroep kon instellen. De Raad stelde vast dat appellant geen gebruik had gemaakt van de beroepsmogelijkheid, wat hem om moverende redenen niet was gelukt.

De Raad overwoog verder dat op grond van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, maar dat deze bepaling niet van toepassing was in dit geval, omdat er al een besluit was genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2004.

Uitspraak

02/1524 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 januari 2002, AWB 01/2093 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H. Janssen, werkzaam bij de politieregio van gedaagde.
II. MOTIVERING
1.1. Appellant, laatstelijk personeelsfunctionaris bij de politie en bezoldigd overeenkomstig de toentertijd geldende gemeentelijke salarisschaal 12, is na een reorganisatie per 1 mei 1994 eervol ontslag verleend met recht op een uitkering op basis van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Bij besluit van 2 december 1999 is het verzoek van appellant zijn ontslag- uitkering gelijke tred te laten houden met de verhogingen van de gemeentelijke salarisschaal 12, zoals die hebben plaatsgehad sinds zijn ontslag, afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij schrijven van 18 oktober 2000 ongegrond verklaard.
1.2. Op 28 augustus 2001 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 2 december 1999.
2. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat geen beroepsmogelijkheden meer open staan voor appellant. Hieraan heeft de rechtbank het oordeel ten grondslag gelegd dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar omdat gedaagde bij besluit van 18 oktober 2000 heeft beslist op appellants bezwaar.
3. In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft hij de opvatting naar voren gebracht dat gedaagde nog steeds geen besluit heeft genomen waarbij is ingegaan op zijn argumenten in bezwaar en dat het aan het schrijven van 18 oktober 2000 ten grondslag gelegde advies van de bezwarenadviescommissie niet deugdelijk is.
4. De Raad deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat het door appellant tegen het besluit van 2 december 1999 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard bij het schrijven van gedaagde van 18 oktober 2000. Dit is onmiskenbaar een beslissing op bezwaar als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Awb waartegen appellant ingevolge artikel 7:1 en 8:1, eerste lid, van die wet beroep kon instellen. Hoewel het besluit ook melding maakt van die beroepsmogelijkheid heeft appellant daarvan om hem moverende redenen geen gebruik gemaakt.
4.2. Het beroep van appellant is mede gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, ingevolge welke bepaling voor de toepassing van wettelijke voorschriften over (bezwaar en) beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Deze bepaling heeft ten doel een bestuursorgaan ertoe te bewegen alsnog een besluit te nemen; daartoe wordt aan een belanghebbende een rechtsmiddel geboden in de situatie waarin het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen.
4.3. Gelet op deze beperkte strekking kan op grond van deze bepaling, anders dan door appellant wordt voorgestaan, geen rechtsmiddel meer worden aangewend indien eenmaal een voor (bezwaar en) beroep vatbaar besluit is genomen.
4.4. Nadat bij besluit van 18 oktober 2000 een beslissing op bezwaar was genomen kon appellant op 28 augustus 2001 dus niet meer beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. De rechtbank heeft dat terecht overwogen.
5. Aan een beoordeling van de inhoudelijke argumenten van appellant komt de Raad niet toe. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-Van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Pijper.