ECLI:NL:CRVB:2003:AO1698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de verzekeringsplicht en restitutie van premies werknemersverzekeringen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2003, staat de beëindiging van de verzekeringsplicht van een directeur en de restitutie van afgedragen premies werknemersverzekeringen centraal. Appellante, vertegenwoordigd door mr. N.L.J. van Velzen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 23 april 2001 werd gedaan. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld na een verzoek van appellante om de verzekeringsplicht van haar directeur, [aandeelhouder], nietig te verklaren, omdat er volgens haar geen reële gezagsverhouding bestond.
De Raad ontleent aan de gedingstukken dat appellante sinds 1987 in handen is van [naam N.V.], en dat [aandeelhouder] sinds 1 augustus 1992 als directeur fungeert. Appellante heeft in 1999 verzocht om de verzekeringsplicht van [aandeelhouder] te beëindigen en om restitutie van de premies die sinds 1992 waren afgedragen. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft in een besluit van 23 juli 1999 meegedeeld dat [aandeelhouder] niet verzekeringsplichtig is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde op goede gronden heeft gehandeld.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat gedaagde nooit een reëel risico heeft gelopen en dat er onzorgvuldig is gehandeld. De Raad heeft echter geconcludeerd dat gedaagde de verzekeringsplicht van [aandeelhouder] terecht per 19 mei 1999 heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat appellante door het betalen van premies zich niet heeft verzet tegen de verzekeringsplicht en dat gedaagde geen redenen had om aan de aanmelding van [aandeelhouder] te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om restitutie af, omdat er geen plaats is voor premierestitutie.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.