ECLI:NL:CRVB:2003:AO1138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6512 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • T. Hoogenboom
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag bij niet voldoen aan opleidingsverplichting

In deze zaak gaat het om de vraag of de gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, bevoegd was om het voorwaardelijk strafontslag van appellant ten uitvoer te leggen. Appellant, werkzaam bij de gemeente Haarlem, had niet voldaan aan zijn opleidingsverplichting om een cursus Nederlands te volgen, wat leidde tot een voorwaardelijk strafontslag dat op 17 april 2001 was aangezegd. Ondanks herhaalde pogingen om appellant te motiveren de cursus te volgen, heeft hij deze na 12 maart 2001 niet meer gevolgd. Op 11 juni 2001 werd het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd, maar appellant ging hiertegen in beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het besluit tot voorwaardelijk strafontslag in rechte onaantastbaar was geworden, maar dat er geen sprake was van nieuw plichtsverzuim. De Raad concludeerde dat gedaagde niet bevoegd was om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen, omdat appellant niet opnieuw in gebreke was gebleven. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten van appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan opleidingsverplichtingen voor ambtenaren en de voorwaarden waaronder een voorwaardelijk strafontslag kan worden ten uitvoer gelegd. De Raad stelde vast dat de gemeente Haarlem niet kon aantonen dat appellant zich opnieuw schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, waardoor het ontslag niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

02/6512 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 november 2002, nr. Awb 02-635 AW H V17 G 127 K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 november 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem. Namens gedaagde is ter zitting verschenen J.J.M. van Kuijeren, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant, in dienst bij de gemeente Haarlem bij de afdeling Reiniging, Afvalver-wijdering en Technische Dienst van de sector Stadsbeheer, was laatstelijk onder meer werkzaam op de veegwagen. Appellant diende over voldoende kennis van de Nederlandse taal te beschikken alvorens hij in staat werd geacht het per 1 december 2001 voor het besturen van de veegwagen vereiste chauffeursdiploma (groot rijbewijs) te halen. Nadat diverse pogingen om appellant er toe te bewegen een (vervolg)cursus Nederlandse taal te voltooien waren mislukt, is hem bij besluit van 17 april 2001, verzonden op 24 april 2001, voorwaardelijk strafontslag aangezegd. Aan dit besluit was onder meer de voorwaarde verbonden dat appellant de cursus Nederlands bij de Volksuniversiteit dient te volgen waarbij regelmatig zou worden gecontroleerd of hij zich voldoende inspanningen getroostte door het trouw volgen van alle lessen. Voorts is overwogen dat indien appellant zich aantoonbaar te weinig inspant om aan zijn opleidingsverplichtingen te voldoen, dit wordt beschouwd als ernstig plichtsverzuim. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Bij besluit van 11 juni 2001 is voornoemd voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd en aan appellant per 1 juli 2001 strafontslag verleend wegens opnieuw gepleegd plichtsverzuim. Daarbij is kort gezegd overwogen dat appellant onlangs blijkens een mededeling van de Volksuniversiteit wederom is gestopt met de cursus Nederlands zonder zijn leiding daarvan in kennis te stellen, zodat sprake is van ernstig en herhaald plichtsverzuim dat appellant kan worden aangerekend. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 19 maart 2002.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen dit besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Naar aanleiding van de ook in hoger beroep betrokken stellingen van appellant dat de nadelige gevolgen van het ontslagbesluit onevenredig zijn aan het geconstateerde plichtsverzuim en dat in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel stelt de Raad voorop dat het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 17 april 2001 in rechte onaantastbaar is geworden. Dit brengt met zich mee dat in het kader van het onderhavige geding als vaststaand moet worden aangenomen dat indien appellant zich opnieuw aan soortgelijk of ander relevant plichtsverzuim schuldig zou maken, de straf van onvoorwaardelijk ontslag in beginsel rechtmatig is.
3.2. Gelijk de rechtbank heeft overwogen is derhalve in de eerste plaats aan de orde de vraag of van zodanig herhaald of ander plichtsverzuim sprake is. Naar het oordeel van de Raad is dat niet het geval. De Raad heeft op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat appellant, nadat hij in februari 2001 was opgegeven voor en gestart was met een nieuwe cursus Nederlands bij de Volks-universiteit, deze cursus na 12 maart 2001 niet meer heeft gevolgd. Deze situatie is na het door appellant op 24 april 2001 ontvangen besluit tot verlening van voorwaardelijk strafontslag van 17 april 2001 niet gewijzigd zodat geen sprake is van nieuw plichts-verzuim. Dat gedaagde eerst na laatstgenoemde datum op de hoogte kwam van appellants stoppen met de cursus Nederlands maakt dit niet anders. Ook overigens heeft gedaagde niet kunnen aangeven op welke wijze appellant zich na het hem aangezegde voorwaardelijk ontslag opnieuw schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde ten tijde hier van belang niet bevoegd was tot het tenuitvoerleggen van het voorwaardelijk strafontslag over te gaan. Het bestreden besluit kan mitsdien niet in stand blijven, evenmin als de aangevallen uitspraak. Nu het gebrek eveneens het primaire besluit aankleeft en niet kan worden hersteld, ziet de Raad aanleiding ook dit besluit te vernietigen.
3.4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep ten bedrage van eveneens € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 maart 2002 gegrond en vernietigt dat besluit;
Vernietigt het besluit van 11 juni 2001;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en hoger beroep tot een bedrag van totaal € 1.288,-, te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier van de Raad ;
Bepaalt dat de gemeente Haarlem aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 274,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.
HD
15.12