ECLI:NL:CRVB:2003:AO0375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5050 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstroomuitkering bij reorganisatieontslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van H.O. Brammerloo tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse. Appellant, die werkzaam was als Hoofd afdeling Welzijnszaken, heeft in het najaar van 1996 onderhandelingen gevoerd over een vertrekregeling vanwege een reorganisatie. De voorwaarden van het ontslag zijn vastgelegd in een ambtelijk advies en zijn door appellant ondertekend. Appellant heeft op 14 maart 1997 eervol ontslag gekregen, dat later is aangepast naar 1 juni 1997. Gedaagde heeft appellant een uitstroomuitkering van f 181.927,90 toegekend, maar dit besluit is door appellant bestreden. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

In hoger beroep stelt appellant dat hem een afkoopsom van f 155.000,- en een salaris van f 72.333,32 voor de maanden juli tot en met december 1997 is beloofd. De Raad overweegt dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de ontslagvoorwaarden, waardoor deze in rechte vaststaan. De Raad concludeert dat de voorwaarden niet de beloofde afkoopsom bevatten en dat de stelling van appellant niet voldoende is onderbouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

01/5050 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
H.O. Brammerloo, wonende te Rotterdam, appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2001, nr. AW 99/082-SIMO en AW 99/578-FW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Dollee, advocaat te Rotterdam. Namens gedaagde is ter zitting verschenen mr. M.L.M. Weerts, advocaat te Spijkenisse.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was in dienst van de gemeente Spijkenisse, laatstelijk in de functie Hoofd afdeling Welzijnszaken. In het najaar van 1996 hebben appellant en de toenmalige Directeur sector Welzijn, in ruggespraak met de desbetreffende wethouder, onderhandeld over een vertrekregeling omdat genoemde functie door reorganisatie kwam te vervallen. De resultaten van die onderhandelingen zijn neergelegd in een ambtelijk advies aan gedaagde van 23 december 1996. Op basis van dit advies zijn de voorwaarden waaronder het ontslag zal plaatsvinden opgesteld, waarvan appellant bij brief van 13 januari 1997 in kennis is gesteld. Appellant heeft deze voorwaarden met enige, door gedaagde overge-nomen redactionele kanttekeningen voor akkoord getekend. Bij besluit van 14 maart 1997 heeft gedaagde appellant op diens verzoek per 1 januari 1998 eervol ontslag verleend. Op verzoek van appellant is de ontslagdatum nadien gewijzigd in 1 juni 1997 omdat hij per die datum een andere betrekking had aanvaard.
1.2. Bij besluit van 15 januari 1998 heeft gedaagde, uitvoering gevend aan de ontslag-voorwaarden, appellant een uitstroomuitkering van, in totaal, f 181.927,90 toegekend. Bij het bestreden besluit van 12 januari 1999 heeft gedaagde appellants bezwaren tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 12 januari 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat met hem is overeen-gekomen dat hem bij zijn ontslag een afkoopsom van f 155.000,- en over de maanden juli tot en met december 1997 een bedrag aan salaris van in totaal f 72.333,32 zou worden uitbetaald.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tegen het ontslagbesluit van 14 maart 1997 en de daarvan deel uitmakende voorwaarden heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de voorwaarden waaronder het ontslag is verleend in rechte vaststaan.
4.2. In deze voorwaarden staat, voorzover relevant in dit geding, het volgende vermeld:
" 2. Op of omstreeks de datum van de ingang van het ontslag zal aan u een bedrag worden uitgekeerd ter grootte van een en een kwart jaarsalaris bruto; de technische vormgeving zal nog nader met u worden overeengekomen.
3. Ingeval u eerder dan 1 januari 1998 elders een functie zal hebben kunnen aanvaarden, zal uw salaris over de resterende duur van het jaar 1997 worden doorbetaald en blijft het bepaalde onder punt 2 van deze brief onverkort van kracht."
4.3. De Raad is van oordeel dat in de voorwaarden 2. en 3. met "uw salaris" is bedoeld het laatstelijk door appellant verdiende maandsalaris. Appellants stelling dat bij de onderhandelingen over de uitstroomregeling van een salaris ter hoogte van het maximumbedrag van de bruto salarisschaal 12 is uitgegaan, is niet met enig concreet bewijsstuk onderbouwd. De enkele verklaring van appellant dat van vorenstaand uitgangspunt is uitgegaan, is onvoldoende om de Raad van het tegendeel te overtuigen.
4.4. Voorts heeft de Raad niet tot het oordeel kunnen komen dat aan appellant een afkoopsom van f 155.000,- is toegezegd. In het ambtelijk advies staat rechts op de pagina een kolom waarin de begrote kosten van elk van de met appellant gemaakte afspraken zijn vermeld. Achter de ontslagvoorwaarden 2. en 3., in het advies samengevoegd tot één afspraak, staat vermeld "+ f 155.000,-". Met gedaagde is de Raad van oordeel dat met dit bedrag niet meer is bedoeld dan een kostenraming ten behoeve van de besluitvorming door gedaagde. Vast staat dat dit bedrag niet terugkomt in de brief van 13 januari 1997. In de door hem voorgestelde redactionele wijzigingen ten aanzien van die brief heeft appellant niet gerept van opneming van het bedrag van f 155.000,- en tegen de tekst van de voorwaarden zoals die bij het ontslagbesluit was gevoegd heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
5. Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep van appellant niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Pijper.