ECLI:NL:CRVB:2003:AN9369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Vordering proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep door bestuursorgaan
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2003, is een verzoek om proceskostenvergoeding aan de orde. De zaak betreft een hoger beroep dat door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2000. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.B.A. Bol van Arag Rechtsbijstand, heeft een verweerschrift ingediend. Op 17 september 2003 heeft gedaagde het hoger beroep ingetrokken. Hierop heeft de gemachtigde van verzoeker op 29 september 2003 verzocht om gedaagde in de proceskosten te veroordelen.
De Raad overweegt dat verzoeker kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand in het hoger beroep, waaronder kosten voor het indienen van het verweerschrift en reiskosten. De Raad oordeelt dat er termen zijn om het verzoek om proceskostenvergoeding te honoreren. De kosten worden begroot op € 644,-- plus € 14,70 aan reiskosten, wat het totaal op € 658,70 brengt. De Raad benadrukt dat de veroordeling tot vergoeding van proceskosten in deze uitspraak beperkt blijft tot de kosten van het hoger beroep, aangezien gedaagde al door de rechtbank was veroordeeld tot vergoeding van kosten in eerste aanleg.
In de beslissing veroordeelt de Centrale Raad van Beroep gedaagde in de proceskosten van verzoeker tot een totaalbedrag van € 658,70, te betalen aan de griffier van de Raad. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De Raad verwijst naar artikel 21a van de Beroepswet, dat bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de kosten.